In casu werd de opzeggingsbrief door de werkgever aangetekend verzonden. Daarna werd deze op de laatste tewerkstellingsdag op vraag van de werknemer nogmaals overgemaakt, samen met het document C4. Plots werd de werkgever geconfronteerd met een vordering van die werknemer tot betaling van een verbrekingsvergoeding op grond van het feit dat deze zijn opzeggingsbrief nooit (aangetekend) ontvangen had. De werkgever erkende dat zij geen bewijs van aangetekende zending had bijgehouden.
Geen bewijs
De arbeidsrechtbank van Gent (afdeling Ieper) stelt in haar vonnis van 20 oktober 2017 dat de latere afgifte van de opzeggingsbrief – waarvan enkel beweerd maar niet bewezen wordt dat deze aangetekend werd verstuurd – de nietigheid van het ontslag niet kan dekken. De geldige opzegging van de arbeidsovereenkomst vereist immers een geschrift dat zowel naar vorm als naar inhoud aan de wettelijke voorwaarden in de arbeidsovereenkomst voldoet. Aangezien de opzegging van de werknemer niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed naar vorm, oordeelt de arbeidsrechtbank dat de opzeggingsbrief nietig is.
Wat betreft de gevolgen van de nietige opzegging, herhaalt de arbeidsrechtbank het principe dat de nietigheid van de kennisgeving van de opzegging de geldigheid van het ontslag zelf niet aantast, aangezien het ontslag niet aan vormvereisten onderworpen is. Bij een absoluut nietige opzegging wordt de arbeidsovereenkomst geacht onmiddellijk te zijn beëindigd.
Arbeidsovereenkomst loopt voort
Hoewel de partijen de absoluut nietige opzegging niet kunnen dekken (zelfs niet door het werk voort te zetten), kunnen ze wel afstand doen van het recht om zich te beroepen op het gevolg van de nietige opzegging, met name de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze afstand kan zelfs impliciet, indien de werknemer zich niet binnen een redelijke bedenktijd op de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst beroept. Deze afstand moet echter duidelijk vaststaan.
Volgens de arbeidsrechtbank staat het in casu niet vast dat de werknemer effectief kennis had van het feit dat zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd. Het feit dat de werknemer niet gereageerd had op de nietige opzegging (waarvan er geen enkel bewijs voorlag dat deze effectief werd verstuurd en hem ook daadwerkelijk bereikte) betekent niet dat de werknemer afstand had gedaan van het recht om zich te beroepen op de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bijgevolg bleef de arbeidsovereenkomst van de werknemer voortduren tot ze op een andere wijze werd beëindigd.
De werkgever argumenteerde dat, in geval van een nietige opzegging, de arbeidsovereenkomst als onmiddellijk beëindigd dient te worden beschouwd, namelijk op het moment dat de nietige opzegging werd gegeven aan de werknemer en bijgevolg niet pas na afloop van de opzeggingstermijn. Dit argument wordt echter niet gevolgd door de arbeidsrechtbank, aangezien er volgens de arbeidsrechtbank geen enkel bewijs voorligt dat de werknemer kennis had van de opzegging. Bijgevolg bleef de arbeidsrelatie verder bestaan tot op het moment dat deze op een andere manier werd beëindigd, in casu door de overhandiging van de ontslagbrief en het document C4.
Bevestiging
Dit vonnis van de arbeidsrechtbank van Ieper vormt bijgevolg een bevestiging van de rechtspraak, die stelt dat de werknemer geen afstand kan doen van de absoluut nietige opzegging. Bijgevolg is het voor de werkgever belangrijk om de brief, waarin de arbeidsovereenkomst van de werknemer wordt beëindigd met een te presteren opzeggingstermijn, aangetekend te versturen naar de werknemer en steeds het bewijs van aangetekende zending goed bij te houden voor het geval dat de werknemer zou betwisten zijn opzeggingsbrief te hebben ontvangen.
Arbeidsrechtbank van Gent (afdeling Ieper), 20 oktober 2017, AR 16/287/A, onuitgegeven
Auteur: Amelie Desmadryl (Claeys & Engels)