De rechtbank benadrukte dat het niet vereist is dat de werknemer de afstand van het beding aanvaardt, maar wel dat de afstand ondubbelzinnig gebeurt en niet afhankelijk wordt gemaakt van instemming met de andere bepalingen in de dadingsovereenkomst.
Geldig niet-concurrentiebeding
Wat was de case? Een werknemer trad in 2013 in dienst van een onderneming met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarin een geldig niet-concurrentiebeding opgenomen werd. In december 2015 beëindigde de werknemer zijn arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzeggingstermijn, die in maart 2016 eindigde.
Tijdens de opzeggingstermijn, evenals op de laatste werkdag van de werknemer, bezorgde de werkgever een ontwerp van dadingsovereenkomst aan de werknemer. De werknemer had oorspronkelijk immers te kennen gegeven dat hij de opzeggingstermijn niet volledig wenste te presteren. Aangezien de werkgever hier graag op wenste in te gaan, wilde hij de modaliteiten hiervoor vastleggen in een overeenkomst.
In het ontwerp van dadingsovereenkomst, dat reeds ondertekend was door de hiervoor bevoegde persoon bij de werkgever, deed de werkgever onder meer ook afstand van het niet-concurrentiebeding. De werknemer ondertekende de dadingsovereenkomst evenwel nooit en presteerde de volledige opzeggingstermijn.
In januari 2017 hield de werknemer voor dat zijn werkgever niet had verzaakt aan het concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst, en vorderde hij voor de arbeidsrechtbank de betaling van een compensatoire concurrentievergoeding.
Poging tot verzaking aan de toepassing van het beding
De werkgever hield voor dat hij rechtsgeldig afstand had gedaan van het niet-concurrentiebeding, aangezien de afstand tot tweemaal toe opgenomen werd in het ontwerp van dadingsovereenkomst dat tweemaal bezorgd werd aan de werknemer. De arbeidsrechtbank volgde dit standpunt evenwel niet.
De rechtbank brengt hierbij in herinnering dat – bij een geldig niet-concurrentiebeding – een compensatoire vergoeding betaald dient te worden door de werkgever, tenzij hij binnen de vijftien dagen, te rekenen vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, afziet van de toepassing van het niet-concurrentiebeding. Hoewel de verzaking in principe aan geen enkele vormvoorwaarde onderworpen is, draagt de werkgever hiervan wel de bewijslast.
De rechtbank verduidelijkt dat het niet vereist is dat de werknemer de afstand van de toepassing van het niet-concurrentiebeding aanvaardt. Evenwel is het volgens de rechtbank wel vereist dat de afstand ondubbelzinnig gebeurt en niet afhankelijk wordt gemaakt van de instemming van de werknemer met de andere voorwaarden gesteld in een dadingsovereenkomst of een andere globale regeling. Aangezien volgens de rechtbank uit niets bleek dat de werkgever ook afstand wenste te doen van de toepassing van het niet-concurrentiebeding indien de werknemer het aanbod van de werkgever gedaan in de dadingsovereenkomst niet aanvaardde, zoals de inkorting van de opzeggingstermijn, achtte de arbeidsrechtbank de verzaking niet bewezen.
Hoe expliciet moet de afstand zijn?
Dit vonnis brengt in herinnering dat, hoewel de verzaking geenszins aanvaard dient te worden door de werknemer, de verzaking aan de toepassing van een geldig niet-concurrentiebeding steeds dient te gebeuren op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze.
Een louter ontwerp van dadingsovereenkomst dat nooit ondertekend werd door de werknemer, is volgens de rechtbank onvoldoende, aangezien de afstand afhankelijk zou worden gemaakt van het akkoord van de werknemer met de andere voorwaarden in de dadingsovereenkomst.
Arbeidsrechtbank van Antwerpen, afdeling Antwerpen, 16 april 2018, onuitg., AR 17/462/A
Auteur: Annabelle Truyers (Claeys & Engels)