Amper een kwart (25,6 procent) van de arbeiders vindt dat hun organisatie de uitbreiding van bestaande functies met nieuwe taken stimuleert, tegenover bijna de helft van de bedienden (45,2 procent). Arbeiders ervaren ook minder dan bedienden dat mensen aangemoedigd worden om nieuwe dingen uit te proberen (52,6 procent bij bedienden versus 38,4 procent bij arbeiders).
Minder dan de helft (42,4 procent) van de arbeiders uit de deelnemende organisaties vindt dat ze aangespoord worden om nieuwe vaardigheden aan te leren of om hun vaardigheden uit te breiden, tegenover 64,8 procent van de bedienden. Arbeiders denken minder dan bedienden dat er geĂŻnvesteerd wordt in hun opleiding en ontwikkeling (38,4 procent bij arbeiders en 74,8 procent bij bedienden).
Slechts één op de tien arbeiders (12 procent) uit de deelnemende organisaties is van mening dat de organisatie proactief werkt aan de planning van de loopbaanmogelijkheden, tegenover ruim een kwart (27,6 procent) van de bedienden. Deze percentages liggen voor beide types werknemers vrij laag. Een kleine minderheid van de arbeiders (13,6 procent) vindt dat zijn organisatie mensen ondersteunt bij hun loopbaanontwikkeling, tegenover meer dan dubbel zo veel bedienden (32,1 procent).
Bovendien krijgen bedienden niet alleen meer toegang tot ontwikkelpraktijken, ze maken er ook meer gebruik van dan arbeiders (34 procent versus 21 procent). Zo maakt 30,4 procent van de arbeiders gebruik van training, scholing of opleiding, versus 65,2 procent bij de bedienden. 11,2 procent van de arbeiders krijgt een persoonlijk ontwikkelingsplan, versus 20 procent van de bedienden, bijna dubbel zoveel.
Een kwart van de arbeiders (27,2 procent) kreeg het afgelopen jaar een functie-uitbreiding, versus 42,5 procent van de bedienden. 27,2 procent van de arbeiders maakte het afgelopen jaar een evaluatiegesprek mee, versus 60,5 procent bij de bedienden. Hetzelfde geldt voor een functioneringsgesprek (35,2 procent versus 64 procent).