Tijdens een eerste sollicitatiegesprek dreigde een sollicitant een beroep te doen op een vakbond om zijn rechten af te dwingen. Na dit gesprek besloot de onderneming hem niet aan te werven. Toen de sollicitant informeerde naar de reden hiervoor, liet de onderneming per e-mail weten dat de harmonie van de groep primordiaal was en dat machtsverhoudingen uitproberen door meteen over syndicaten te praten, niets goeds voorspelde voor een goede samenwerking.Op basis hiervan meende de sollicitant dat hij niet werd aangeworven omwille van zijn syndicale overtuiging en vorderde hij een vergoeding wegens discriminatie op grond van de Antidiscriminatiewet. Die wet verbiedt om in het aanwervingsproces een direct of indirect onderscheid te maken op grond van syndicale overtuiging, dat niet kan worden gerechtvaardigd. De rechter in eerste aanleg oordeelde dat het hebben van een ‘syndicale overtuiging’ geen puur interne beleving is die zich louter in het hoofd van een persoon kan afspelen,...