Een ontslagen werkneemster stelde in eerste instantie voor de arbeidsrechtbank en vervolgens voor het Arbeidshof een aantal vorderingen in tegen haar voormalige werkgever.Een van die vorderingen betrof de betaling van het loon voor 34 gepresteerde overuren. De moeilijkheid in deze zaak voor de werkneemster was dat zij op geen enkele manier kon bewijzen dat zij die overuren daadwerkelijk gepresteerd had. Nochtans moet in beginsel elke partij het bewijs leveren van datgene wat zij beweert. Met andere woorden, de bewijslast en het bewijsrisico lag in principe bij de werkneemster. De werkgever beschikte ook niet over een registratiesysteem dat de gepresteerde arbeidstijd van iedere werknemer bijhield zodat de werkneemster zich hierop ook niet kon beroepen.De beoordelingBij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering tot betaling van het loon voor de 34 gepresteerde overuren, verwees het Arbeidshof eerst naar een arrest van het Europese Hof van Justitie van 14 mei 2019.In dit...