Wat aanvaardbare werktijden zijn, is vastgelegd in wetgeving of cao’s die meestal op sectorniveau zijn afgesloten. In de meeste ondernemingen bedraagt de gemiddelde voltijdse arbeidsduur 38 uur per week. Maar in andere sectoren is de arbeidsduur veel lager. Zo kennen de banken en verzekeringsmaatschappijen reeds sinds begin de jaren 2000 een 35-urige werkweek. Als al wie werkt die uren ook effectief zou presteren, dan is dat de 100 procent waarvan we vertrekken. Van de wekelijkse arbeidsduur die een werknemer theoretisch zou moeten presteren, werkt hij of zij echter maar 71 procent. Of minder dan drie vierde van de mogelijke theoretische arbeidstijd.
Effectieve arbeidstijd blijft dalen
De effectieve arbeidstijd als percentage van de theoretische arbeidstijd daalt nog steeds. In 2012 bedroeg het percentage effectief gewerkte uren nog 71,53 procent. Jaarlijks is er een lichte daling. En in 2016 bedroeg het percentage nog 70,84 procent.
De effectieve arbeidstijd zou hoger kunnen zijn dan 100 procent, indien zou blijken dat werknemers veel overuren of bijkomende uren zouden presteren die niet gerecupereerd worden. Uit de cijfers van Acerta blijkt dat het aantal overuren dat als zodanig wordt geregistreerd relatief beperkt is: slechts 1,22 procent van het totale aantal gepresteerde uren.
De arbeidstijd wordt dan weer negatief beïnvloed door afwezigheden van de werknemer. Deze afwezigheden kunnen betaalde periodes van niet-werken zijn (denk aan vakantie, feestdagen, periodes van ziekte waarvoor de werkgever het loon moet doorbetalen) en niet-betaalde periodes (periodes van ziekte na de periode van loondoorbetaling, maar ook het tijdskrediet dat een werknemer opneemt en de niet betaalde dagen van arbeidsduurvermindering).
Vakantie
Wat zijn de redenen of oorzaken om de 100 procent niet te halen? De belangrijkste (en aangenaamste): vakantie en feestdagen. In België hebben voltijdse werknemers 10 wettelijke feestdagen en krijgen ze 20 dagen wettelijke vakantie. In sommige sectoren of ondernemingen krijgt de werknemer bovendien bijkomende vakantiedagen toegekend (bijvoorbeeld bij het bereiken van een aantal jaren anciënniteit) of geniet de werknemer extralegale feestdagen (bijvoorbeeld deze van het Gewest of de Gemeenschap). Resultaat: 1 op de 3 werkafwezigheden zijn aan vakantie of een feestdag toe te schrijven.
Daarnaast zijn er de dagen van arbeidsduurvermindering die toegekend worden om de gemiddelde arbeidsduur op jaarbasis te verlagen. Zo kan een onderneming er bijvoorbeeld voor kiezen, als de arbeidsduur gemiddeld op jaarbasis 38 uur bedraagt, om deze te realiseren door elke week effectief die 38 uur te voorzien, maar kan ook een alternatieve invulling gebeuren door meer uren te presteren op weekbasis, maar via extra vrije dagen (dagen arbeidsduurvermindering) de arbeidsduur op 38 uur te brengen. De voltijdse werknemers die werken in een arbeidsregime met dagen arbeidsduurvermindering hebben gemiddeld 10 dergelijke dagen. Het betreft ongeveer 4 procent van het totale aantal werkbare dagen in de onderneming.
Ziekte
De tweede belangrijkste reden voor niet-werken: ongeval en ziekte. 1 op de 4 keer is dit de reden waarom iemand niet werkt. Helaas blijft dat aandeel met de jaren stijgen: van een kleine 1 op de 4 (24,9 procent) in 2012 zaten we in 2016 al aan een ruime 1 op de 4 (27,8 procent).
Zwangerschap
Macro-economisch gezien maken de zwangerschappen en de bevallingsrust slechts een beperkt deel uit van de afwezigheden. Als we de afwezigheden gelijkstellen aan 100 procent, is de tijd dat een werknemer afwezig is als gevolg van één van deze redenen slechts 1,8 procent. Of anders gezegd, de gemiddelde afwezigheid van een werknemer wegens moederschapsrust en/of borstvoedingsverlof bedraagt slechts 0,5 procent van de maximaal mogelijke arbeidstijd.
Verloven
Naast vakantie en ziekte – samen verklaren ze zo’n 70 procent van de afwezigheden – kennen we nog een hele reeks ‘verloven’, denk maar aan de thematische verloven (bijvoorbeeld ouderschapsverlof), het tijdskrediet en het educatief verlof. Het aandeel ouderschapsverlof en tijdskrediet is in 2016 wel voor het eerst gedaald, zij het licht (van 11,8 naar 11,1 procent van de niet-gewerkte tijden).
Jonge bedienden in klein bedrijf het actiefst
Als we naar leeftijd kijken, zijn het de jonge werknemers tussen 18 en 28 jaar die het meeste uren werken (meer dan 78 procent), maar zij hebben soms nog niet zoveel of geen vakantierechten opgebouwd, of ze komen nog niet zo vaak in aanmerking voor allerlei verloven, of hebben er geen behoefte aan. In elk geval, na 28 jaar daalt het percentage werkuren.
Kijken we naar de grootte van bedrijven, dan moeten we vaststellen dat werknemers de meeste effectieve uren presteren in verhouding tot het theoretisch mogelijk aantal in kleine bedrijven (75 tot 79 procent in ondernemingen met minder dan 50 werknemers, afnemend tot 68 procent in bedrijven met meer dan 500 werknemers en zelfs tot 65 procent in bedrijven met meer dan 1000 werknemers). Over het algemeen zijn bedienden vaker dan arbeiders wel aan het werk (73-74 procent tegenover 68-69 procent).
Bron: Acerta (acerta.be)