In het kader van een onderzoek van de camerabeelden ten gevolge van een klacht van een klant omtrent een mogelijke diefstal van een vracht, stelde een manager vast dat twee werknemers tijdens hun nachtdienst hadden gerookt in het export magazijn waar allerhande materialen waren opgeslagen.

Tijdens een verhoor erkende één van de werknemers, in het bijzijn van een vakbondsafgevaardigde, het rookverbod te hebben geschonden en gaf hij ook aan dit zelfs regelmatig te doen. Tijdens de gerechtelijke procedure ontkende de betrokken werknemer evenwel dat hij tijdens het verhoor bekentennissen had afgelegd.

De werkgever legde daaropvolgend twee schriftelijke getuigenverklaringen neer van respectievelijk een HR-medewerker en een manager die beiden aanwezig waren tijdens het verhoor van de werknemer.

In zijn vonnis bevestigt de rechter het principe dat hij, als feitenrechter, op onaantastbare wijze de bewijswaarde van een getuigenis kan beoordelen. Een schriftelijke getuigenverklaring opgesteld bij toepassing van artikel 961/2 van het Gerechtelijk Wetboek staat volgens de rechter op een vergelijkbaar niveau als een mondeling getuigenverhoor.

Vermits beide personen het verhoor zelf hadden bijgewoond en hun verklaringen inhoudelijk in overeenstemming waren en elkaar ook versterkten, zag de rechtbank geen reden om de betrouwbaarheid ervan in twijfel te trekken.

Voorts stelde de rechtbank vast dat de werknemer de mogelijkheid had om in het kader van de gerechtelijke procedure het tegenbewijs te leveren, hetgeen mogelijks een ander licht op de bijgebrachte verklaringen had kunnen brengen. Aangezien de werknemer geen schriftelijke getuigenverklaring bijbracht van de vakbondsafgevaardigde die het verhoor bijwoonde, noch had aangeboden om hem hierover als getuige te horen, zag de rechtbank geen objectieve reden om aan te nemen dat de door de werkgever bijgebrachte getuigenverklaringen onwaarheden bevatte.

In samenlezing van de schriftelijke getuigenverklaringen en de overige stukken in het dossier, achtte de rechtbank het bewezen dat de werknemer het rookverbod had overtreden.

De rechtbank concludeert dat de overtreding van het rookverbod een ontslag om dringende reden rechtvaardigt en houdt in haar beoordeling enerzijds rekening met een eerdere tuchtsanctie van de werknemer, en anderzijds met de strenge veiligheidsvoorschriften die van toepassing zijn op de plaats waar de werknemer wordt tewerkgesteld.