In 2019 nam 8,6 procent van de Vlamingen van 25 tot 64 jaar deel aan een opleiding (binnen of buiten het reguliere onderwijs) tijdens de referentieweek en de drie voorgaande weken van de enquête (de referentiemaand). In de periode 2006-2019 schommelde de opleidingsdeelname telkens tussen 7 en 9 procent.
Wanneer gevraagd werd naar wie een opleiding volgde in de afgelopen twaalf maanden in plaats van de afgelopen vier weken, steeg de opleidingsdeelname tot 23 procent. Dat aandeel ligt hoger dan in 2006 (20,5 procent).
Bij mannen ging het over 8 procent, bij vrouwen om 9,1 procent. Volgens leeftijd was de opleidingsdeelname het hoogst bij de jongste groep: 13,2 procent van de 25- tot 34-jarigen nam deel aan een opleiding, tegenover 9,4 procent bij de 35- tot 49-jarigen en 5,1 procent bij de 50- tot 64-jarigen.
Volgens onderwijsniveau is er een duidelijk verschil: hooggeschoolden (13,9 procent) participeren veel vaker dan laaggeschoolden (3,2 procent) en middengeschoolden (5,7 procent).
Ook naar socio-economische positie zijn er verschillen in opleidingsdeelname. Werklozen (12,9 procent) nemen het vaakst deel, meer dan de werkenden (8,9 procent). De groep niet-beroepsactieven (personen die niet werken en die ook niet actief op zoek zijn naar een job) volgen het minst vaak een opleiding (7 procent).
In het Vlaamse Gewest (8,6 procent) namen in 2019 meer 25-64-jarigen deel aan een opleiding dan in het Waalse Gewest (6,6 procent), maar minder dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (10,7 procent).
In de Europese Unie (EU28) volgden in 2019 gemiddeld 11,3 procent van de inwoners een opleiding. Dat aandeel ligt hoger dan in het Vlaamse Gewest. Tussen de EU-landen zijn er grote verschillen. Zo nam in Zweden 34,3 procent deel aan een opleiding, in Roemenië slechts 1,3 procent.
Bron: Steunpunt Werk