Effectieve concurrerende activiteiten?
Vooreerst bevestigde het arbeidshof het principe dat de verplichting om de arbeidsovereenkomst te goeder trouw uit te voeren ertoe leidt dat de werknemer gedurende de arbeidsrelatie geen concurrerende activiteiten mag ontplooien. Anders is er sprake van ‘oneerlijke concurrentie’, wat uitdrukkelijk verboden is door de Arbeidsovereenkomstenwet.
Het arbeidshof benadrukte evenwel dat een ontslag om dringende reden pas gegrond is in zoverre er door de werknemer effectieve concurrerende activiteiten werden gesteld. Louter voorbereidende handelingen van een concurrerende activiteit (die mogelijk pas na de uitdiensttreding verder zouden worden ontplooid) doen volgens het hof geen afbreuk aan de loyaliteit van de werknemer en zijn bijgevolg toelaatbaar.
Alleen voorbereidende handelingen?
Vervolgens diende het arbeidshof na te gaan of de handelingen die door de werknemer gesteld werden gedurende de arbeidsovereenkomst louter voorbereidende handelingen waren, dan wel effectieve concurrerende handelingen. Het arbeidshof beklemtoonde dat de werkgever hiervan de bewijslast draagt. Het is namelijk de werkgever die is overgegaan tot het ontslag om dringende reden en aldus de feiten die aan de grondslag liggen van dit ontslag moet bewijzen. Volgens het hof moet de werkgever kunnen bewijzen dat de concurrerende activiteiten van de werknemer effectief een aanvang hebben genomen gedurende de arbeidsrelatie.
In casu oordeelde het arbeidshof dat de werkgever een dergelijk bewijs niet leverde. Het hof achtte het ontslag om dringende reden ongegrond en veroordeelde de werkgever tot betaling van een opzeggingsvergoeding.
Dit arrest bevestigt dat het effectief stellen van concurrerende handelingen tijdens de tewerkstelling verboden is voor de werknemer, maar dat het louter voorbereiden van dergelijke handelingen gedurende de arbeidsrelatie in principe toegelaten is. Hieruit volgt dat een werkgever niet al te gauw mag beslissen om tot ontslag om dringende reden van de werknemer over te gaan. De werkgever zal immers moeten kunnen bewijzen dat de werknemer gedurende de arbeidsrelatie effectief concurrerende activiteiten heeft verricht.
Arbeidshof van Brussel, 27 mei 2011, AR nr. 2010/AB/657