“In absolute getallen is het aantal vrouwelijke gedelegeerd bestuurders zelfs gedaald. Slechts vijf vrouwen zijn gedelegeerd bestuurder van een beursgenoteerd bedrijf. In 2008 waren er dit nog zes. Bij niet-beursgenoteerde bedrijven daalde het aantal vrouwelijke gedelegeerd bestuurders van drie in 2008 naar twee in 2012”, zegt Michel Pasteel, directeur van het Instituut.
In 2008 leken vrouwen relatief goed vertegenwoordigd te zijn in de media. Vier jaar later blijft het aandeel vrouwelijke verantwoordelijke uitgevers stabiel op 30 procent, terwijl het aandeel vrouwelijke inhoudsverantwoordelijken er zelfs op achteruit is gegaan met een daling naar 21,4 procent.
In de academische besturen nam de aanwezigheid van vrouwen in de raden van bestuur van de universiteiten amper toe, van 21 procent naar 23 procent. Deze stijging was bovendien te wijten aan een daling van het aantal mannelijke bestuursleden, en niet aan een toename van het aantal vrouwelijke bestuursleden. Ook in 2012 is er slechts één vrouwelijke rector.
De top van de rechterlijke macht blijft eveneens sterk gedomineerd door mannen. Vrouwen blijven duidelijk ondervertegenwoordigd. Opnieuw vormen de arbeidshoven de uitzondering met 40 procent vrouwen aan de top.
Vrouwen raken traditioneel makkelijker door het glazen plafond bij ngo’s en vakbonden, waar de aanwezigheid van vrouwen in topfuncties anno 2012 respectievelijk de kaap van 30 procent en 20 procent rondde. Maar hoewel vooral in vakbondskringen de laatste jaren veel genderinitiatieven worden opgezet, blijkt de stijging ook daar procentueel eerder beperkt.
Ook binnen de legertop liggen de kaarten voor vrouwen nu beter dan vijf jaar geleden. Een en ander heeft te maken met een charter voor gendergelijkheid dat het ministerie van Defensie in 2007 ondertekende. Het aandeel vrouwelijke hogere officieren ging van minder dan 5 procent in 2008, naar ruim 16 procent in 2012.
Effect van quota
“Er is een tendens in de richting van gelijkheid, maar de toename is beperkt”, zegt Pasteel. “In sommige sectoren stagneerde de vrouwelijke aanwezigheid of ging zij zelfs achteruit. Omgekeerd is het zo, dat organisaties die genderinitiatieven treffen ook doorgaans een hoger aandeel vrouwelijke bestuursleden tellen of er het sterkst op vooruit zijn gegaan.”
De wet van 28 april 2011 verplicht bedrijven na een overgangsperiode van zes tot acht jaar een raad van bestuur te hebben die uit minstens een derde vrouwen bestaat. “Hoewel het nog te vroeg is om de impact van de wet te meten, merken we wel dat sommige ondernemingen anticiperen op de wettelijke verplichting”, zegt Pasteel.
De federale regering legde eveneens een maatregel op dat tegen eind 2012 minstens een zesde van aan de top van de federale ambtenarij vrouwen moesten zijn. Ook hier is nog een lange weg af te leggen.
Bij de federale en programmatorische overheidsdiensten wordt dit quotum enkel gehaald bij de directeurs (16,7 procent). Aangezien het aandeel in 2008 nog 36,7 procent bedroeg, gaat het hier om een duidelijke achteruitgang. Bij de directeurs-generaal ligt het aandeel vrouwen in 2012 op 11,6 procent. Daarmee is het aandeel stabiel gebleven ten opzichte van 2008.
In 2012 is er geen enkele vrouw onder de voorzitters van het directiecomité. Dit is een achteruitgang ten opzichte van 2008.
Enkel bij de overige federale instellingen zijn er duidelijke tekenen van vooruitgang. Daar steeg het aandeel vrouwelijke directeurs-generaal van 9,1 procent naar 29,2 procent en het aandeel vrouwelijke directeurs van 0 procent naar 33,3 procent. Het Directiecomité van de Nationale Bank van België telt, net als in 2008, 25 procent vrouwen.