Sofie Cordonnier, Advocaat, Claeys & Engels
Onlangs deed het Hof van Cassatie een belangrijke uitspraak omtrent geschillen die kunnen rijzen uit sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een vakbondsvertegenwoordiging waarvan de niet-gebaremiseerde bedienden worden uitgesloten. Hierbij moest het Hof oordelen of er onderliggend aan vorderingen die deze uitsluiting betwisten, zich een collectief geschil bevindt dat onttrokken is aan de rechtsmacht van de arbeidsrechtbanken en -hoven. Een niet te onderschatten arrest voor de sectoren waarin veel kaderleden zijn tewerkgesteld, waaronder de chemiesector, zoals in onderhavig geding.
De voorafgaande feiten
Het onderhavig geschil was ontstaan nadat één van de betrokken vakbonden in een onderneming de lijst van voorgedragen kandidaten meedeelde aan een werkgever actief in de chemiesector (PC 207 voor wat betreft de bedienden). Op deze lijst waren de namen van twee kaderleden terug te vinden die de vakbond wenste aan te stellen als effectief en plaatsvervangende vakbondsafgevaardigde. De werkgever weigerde echter deze voordracht, aangezien de sectorale cao die het statuut van de vakbondsvertegenwoordiging regelt, bepaalt dat niet-gebaremiseerde bedienden uitgesloten zijn van het toepassingsgebied. Bijgevolg kunnen de niet-gebaremiseerde bedienden – waaronder de twee kaderleden – niet mee in aanmerking worden genomen om het aantal effectieve en plaatsvervangende mandaten van de vakbondsafvaardiging te bepalen en kunnen ze hier ook geen deel van uitmaken.
De twee kaderleden en de voordragende vakbond konden zich niet in deze weigering – gebaseerd op de toepasselijke sectorale cao – vinden en gingen over tot dagvaarding van de werkgever voor de arbeidsrechtbank van Antwerpen. Twee andere vakbonden sloten zich hier later bij aan. In hun vordering stelden ze – samengevat – dat de bepaling van de sectorale cao die voorziet in de uitsluiting van niet-gebaremiseerde bedienden strijdig is met de syndicale vrijheid en discriminatoir is en dat deze bepaling bijgevolg, gelet op de ongrondwettigheid ervan, nietig moet worden verklaard. Volgens hen moeten dus ook de niet-gebaremiseerde bedienden in aanmerking worden genomen om het aantal mandaten te bepalen en moeten deze deel kunnen uitmaken van de vakbondsafvaardiging in de onderneming.
Een collectief geschil – onttrokken aan de rechtsmacht van de arbeidsrechtbanken en -hoven
Collectief versus individueel geschil
Het doorslaggevend twistpunt in onderhavige saga betreft de vraag of de vorderingen zoals ingesteld door de eisende partijen, een collectief dan wel individueel geschil uitmaken. Ter herinnering zijn collectieve geschillen belangenconflicten. Deze strekken ertoe een wijziging van een bestaande cao of het sluiten van een nieuwe cao voor een collectiviteit van werknemers te bewerkstelligen. Collectieve geschillen behoren niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht, maar moeten daarentegen worden voorgelegd aan de sociale overlegorganen. Dat is anders voor individuele geschillen, hetgeen geschillen zijn omtrent individuele en subjectieve rechten die voortvloeien uit de toepassing van een welbepaalde cao en waar de arbeidsgerechten wél kennis van kunnen nemen. Hierbij is het irrelevant of de vordering is ingesteld door meerdere werknemers of vakbonden. Het is het onderwerp van de vordering dat bepaalt of het een individueel rechtsgeschil dan wel een collectief belangenconflict betreft.
Een werk van lange adem
In eerste aanleg oordeelde de arbeidsrechtbank van Antwerpen[1] dat ze niet over de vereiste rechtsmacht beschikt om de betwisting tussen de partijen te behandelen, aangezien het een collectief geschil betreft. De rechtbank stelde meer bepaald vast dat “de eis er niet toe [strekt] een bestaande regeling af te dwingen, maar wel een nieuwe regeling in te voeren” en dat het bijgevolg aan de sociale partners is om een nieuwe regeling uit te werken rekening houdend met hun wederzijdse belangen en verzuchtingen. In haar vonnis bekritiseerde de arbeidsrechtbank van Antwerpen eveneens expliciet de eerdere rechtspraak van het arbeidshof van Bergen[2] die stelt dat de bepalingen van een sectorale cao die de niet-gebaremiseerde bedienen uitsluiten, discriminatoir en bijgevolg nietig zijn zonder echter de volledige cao nietig te verklaren. Op deze manier “mengt het arbeidshof [van Bergen] zich in de collectieve arbeidsverhoudingen” door zich in de plaats van de sociale partners te stellen en zelf in een andere regeling – dan deze overeengekomen door de sociale partners – te voorzien.
In tweede aanleg vernietigde het arbeidshof van Antwerpen[3] echter dit bestreden vonnis. Volgens het arbeidshof streeft de vordering van de partijen tot de uitvoering van de bepalingen van de cao “zoals deze – naar hun oordeel – moeten worden uitgevoerd”. Het betreft zodoende een individueel geschil, waarvoor het over de vereiste rechtsmacht beschikt. Vervolgens ging het arbeidshof over tot de toetsing van de bepaling die de niet-gebaremiseerde bedienden uitsluit van de sectorale cao betreffende het statuut van de vakbondsvertegenwoordiging, om te besluiten dat deze discriminatoir is. Het arbeidshof vernietigde deze bepaling én verklaarde dat de niet-gebaremiseerde bedienden ook in aanmerking moeten worden genomen om het aantal mandaten van de vakbondsafvaardiging vast te stellen en de twee kaderleden daar alsook deel moeten van kunnen uitmaken. Het Antwerpse arbeidshof sloot zich zodoende aan bij de eerder aangehaalde rechtspraak van arbeidshof van Bergen.
Uiteindelijk was het aan het Hof van Cassatie[4] om zich uit te spreken over de kwestie. Deze stond niet stil bij de vorderingen zoals geformuleerd door de partijen, maar onderzocht wat het werkelijk nagestreefde doel van de ingestelde vordering was. Het Hof oordeelde dat het voorwerp van de vordering in werkelijkheid een fundamentele wijziging beoogde van de regeling zoals overeengekomen voor de collectiviteit van werknemers. Bijgevolg maakt het onderliggend geschil wel degelijk een collectief geschil uit, onttrokken aan de rechtsmacht van de arbeidsrechtbanken en -hoven. Het Hof van Cassatie volgde hiermee het advies van advocaat-generaal Verlinden en verbrak het arrest van de appelrechters.
Concrete gevolgen
Met deze uitspraak van het Hof van Cassatie krijgt een lang aanslepende discussie – voornamelijk in de sectoren waar veel kaderleden zijn tewerkgesteld – tussen de vakbonden en werkgevers een bijzondere wending. Hoewel de onderhavige zaak specifiek betrekking had op de chemiesector, kan de beslissing van het Hof van Cassatie worden doorgetrokken naar andere sectoren. Cao nr. 5 gesloten in de Nationale Arbeidsraad dat het statuut van de vakbondsafvaardiging van het personeel van de ondernemingen regelt, betreft immers een raamovereenkomst waarvan de verdere toepassingsmodaliteiten op sectoraal, dan wel ondernemingsvlak moeten worden geregeld. Indien in een paritair comité waaronder de werkgever ressorteert aldus een sectorale cao is afgesloten die de niet-gebaremiseerde bedienden – waaronder begrepen de kaderleden – uitsluit van haar toepassingsgebied, kan niet via rechterlijke omweg de cao alsnog van toepassing worden verklaard op de kaderleden tewerkgesteld bij deze werkgever. Het betreft immers een belangenconflict dat aan de sociale partners moet worden voorgelegd om te (her)onderhandelen. Hetgeen net precies is wat de sociale partners met de cao nr. 5 voor ogen hadden: het onderhandelen op sectoraal of op ondernemingsvlak over een vertegenwoordiging van werknemers, waarbij met wederzijdse rechten en plichten rekening wordt gehouden.
[1] Arbrb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 29 augustus 2019, AR nr. 18/1693/A.
[2] Arbh. Bergen 5 september 2014, AR nr. 2013/AM/102; het betrof een sectorale cao gesloten in PC 209 van de bedienden in de metaalsector.
[3] Arbh. Antwerpen 13 januari 2021, AR nr. 2019/AA/412.
[4] Hof van Cassatie 12 december 2022, AR nr. S.21.0029.
