Zowel bij de Nationale Bank zelf, als bij politieke partijen en sociaaleconomische belangengroepen zorgt het rapport van De Wachter voor de nodige opwinding. De kern van het rapport verscheen recent in het weekblad Knack. We selecteerden enkele opvallende passages.
De Wachter is het gegoochel moe met cijfers over het aantal banen dat er in ons land is bijgekomen. Het gaat vooral om gesubsidieerde jobcreatie, constateert ze. “Tussen begin 1999 en eind 2006 kwamen er netto zo’n 298.000 banen bij. Als we dat van dichterbij bekijken, dan zien we dat 70% van die banen door de overheid gesubsidieerd werd, bijvoorbeeld via dienstencheques of aanwervingen bij de overheid. Want er kwamen in totaal 209.000 door de overheid gesubsidieerde banen bij, tegen 156.000 in de privédienstensector. Kortom: vooral de overheid zorgde voor jobs; er werden veel te weinig jobs gecreëerd door de privésector. Onze economische groei is met andere woorden arbeidsarm.”
Daarnaast klaagt ze ook de te hoge inactiviteitsgraad aan. “Zijn er de laatste jaren meer mensen aan de slag gegaan? Om dat te evalueren, moeten we naar de werkgelegenheidsgraad kijken: het percentage van de bevolking op arbeidsleeftijd dat werkelijk actief is. In 2000 was dat 60,5%, in 2006 60,9%. Onze buurlanden halen 65%, de Scandinaviërs 72,5%. De werkloosheid bedraagt in België 8,3%, in Vlaanderen 5,2%. In Vlaanderen kan de werkloosheid nauwelijks lager. We zitten daar met een groep die maar zeer moeilijk aan het werk geraakt. Het grote probleem is onze inactiviteitsgraad: het aantal mensen dat arbeidsgeschikt is en geen werk zoekt. In België is die graad gemiddeld 33% tegenover 22% in Scandinavië. In ons land zijn er veel te veel 50-plussers die geen werk hebben en ook geen werk zoeken, omdat ze met brugpensioen zijn bijvoorbeeld.”
De Wachter weigert mee te gaan in het verhaal van de te hoge loonkosten waardoor we onszelf uit de markt prijzen. “Ons brutojaarloon lag in 2005 1,2% lager dan in onze drie buurlanden en 5,2% lager dan in de drie Scandinavische landen. Bovendien werken we in België meer uren, respectievelijk 3% en 1,8%. Tot daar zitten we zeer goed. Maar helaas vallen de werkgeversbijdragen in ons land zoveel hoger uit, zodat ons voordeel bijna volledig wegvalt.”
Opmerkelijk is ook de vaststelling dat Belgische bedrijven hun werknemers te weinig vorming en training geven. “Als men kijkt naar het percentage van de bevolking, werkend of niet, tussen 25 en 64 jaar, dat deelneemt aan een opleiding, dan zien we dat België met 9,5% iets beter scoort dan het gemiddelde van onze buurlanden, maar merkelijk minder goed dan Nederland (16,5%) en de Scandinavische landen (Zweden 35,8% en Denemarken 27,6%), waar bijna een op drie werknemers jaarlijks een training volgt”, zegt De Wachter in Knack. Ze hekelt het gebruik om in de centrale akkoorden steeds doelstellingen vast te leggen over hoeveel geld aan de vorming van medewerkers zal worden besteed. Sinds 1998 steeg dat percentage van 1,2% naar 1,9%, maar in de werkelijkheid werd in 2004 0,87% minder geïnvesteerd dan was begroot. België gaat er dus op achteruit.