De Vlaamse werkbaarheidsmonitor 2016 toont bij 10,3 procent van de werknemers op de Vlaamse arbeidsmarkt een hoge verloopintentie: ruim 235.000 personen overwogen het voorbije jaar geregeld om van baan te veranderen. Dit aandeel ligt een zesde hoger dan wat werd opgetekend bij de werkbaarheidsmeting 2013 (8,9 procent) en zelfs een vierde hoger dan bij de nulmeting van 2004 (8,1 procent). Zo blijkt uit onderzoek van de Stichting Innovatie & Arbeid.
Krapte arbeidsmarkt
De stijgende verloopintentie is voor een deel te verklaren door de economische heropleving: de krappere arbeidsmarkt en het groot aantal (openstaande) vacatures stimuleren werknemers om op zoek te gaan naar een job die beter aansluit bij hun competenties en verwachtingen, financieel interessanter is, meer werkzekerheid biedt of minder lang pendelen vereist.
Dit verklaart ook waarom in 2016 het aandeel met hoge verloopintentie groter is bij twintigers (17,3 procent) dan bij vijftigplussers (5,2 procent). Ook medewerkers met een tijdelijk contract (17,4 procent) zijn meer geneigd van job te veranderen dan hun vaste collega’s (9,8 procent), net als werknemers die dagelijks langer dan twee uur onderweg zijn (13,3 procent) tegenover hun collega’s die minder dan een halfuur pendelen (8,8 procent).
Niet iedereen kan daarbij evenveel troeven uitspelen. Dat kansenverschil wordt weerspiegeld in verloopintentiepercentages van specifieke groepen: deze liggen hoger bij hooggeschoolden (11,7 procent) dan bij laaggeschoolden (7,6 procent) en bij professionals en middenkaders (12,1 procent) in vergelijking met arbeiders (9,1 procent).
Werkbaar werk
Ook werkbaarheid is naast persoons- en jobkenmerken een sleutelvariabele in de verklaring van de verschillen in verloopintentie: 2,7 procent van de werknemers met een werkbare job overweegt geregeld een andere baan te zoeken. Dit aandeel ligt drie keer zo hoog bij de collega’s die met een werkbaarheidsknelpunt geconfronteerd worden (9,4 procent) en zelfs tien keer hoger bij werknemers die met meer werkbaarheidsknelpunten kampen (27,4 procent).
Motivatie is de sterkste ‘voorspeller’. Het aandeel werknemers met een hoge verloopintentie ligt ruim zeven keer hoger bij werknemers met motivatieproblemen (33,4 procent) dan bij hen die gemotiveerd aan de slag zijn (4,5 procent).
Maar ook voor leermogelijkheden, psychische vermoeidheid en werk-privé-balans worden duidelijke verbanden geregistreerd. Bij werknemers die in hun job met een leerdeficit (22,7 procent), werkstressklachten (17,7 procent) of onevenwichten tussen werk en privé (23,4 procent) geconfronteerd worden, liggen de cijfers bijna drie keer hoger dan in de contrastgroep (met respectievelijk 7,7 procent, 6,4 procent en 8,4 procent werknemers met hoge verloopintentie).
Het is duidelijk dat bevorderen van werkbaar werk een krachtige remedie vormt om ongewenst personeelsverloop tegen te gaan. Een doeltreffend retentiebeleid zet in op jobs waarvan men niet overspannen of ziek wordt, die boeiend en motiverend zijn, kansen bieden op bijblijven/bijleren en voldoende ruimte laten voor gezin en privéleven. De Werkbaarheidsmonitor hanteert daarom vier werkbaarheidsindicatoren: psychische vermoeidheid (werkstress), welbevinden in het werk (motivatie, werkbetrokkenheid), leermogelijkheden en werk-privébalans.
Bron: Stichting Innovatie & Arbeid