Het probleem van de kostprijs van het stelsel van de dienstencheques wordt vaak aangehaald in het kader van de federale begrotingsbesprekingen. Het succes en de groei van het stelsel (120.000 werknemers en meer dan 665.000 klanten in 2009) gingen uiteraard gepaard met een toename van de begroting nodig om het stelsel te financieren.
Tot nog toe namen de verschillende jaarlijkse rapporten die de kosten van het stelsel van de dienstencheques onderzoeken enkel de rechtstreekse terugverdieneffecten in aanmerking (vermindering van de werkloosheidsvergoedingen en verhoging van de bijdragen aan de sociale zekerheid), die op 39,7 procent van de bruto kosten worden geraamd. De netto kosten voor de overheid (bruto kosten min rechtstreekse terugverdieneffecten) blijft op basis van deze ramingen dus aanzienlijk.
Om het debat dat aan de gang is over de kostprijs van het stelsel en zijn financiering te objectiveren, heeft Federgon aan PwC gevraagd een onderzoek uit te voeren om de verschillende onrechtstreekse terugverdieneffecten van het stelsel van de dienstencheques te identificeren en te meten. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het stelsel van de dienstencheques aanzienlijke onrechtstreekse terugverdieneffecten genereert voor de federale overheid:
1) Terugverdieneffecten wegens de aanwerving van werknemers die de vroegere banen van de nieuwe dienstenchequeswerknemers overnemen (substitutie‐effect op de arbeidsmarkt).
2) Terugverdieneffecten die door de dienstenchequesbedrijven worden gegenereerd: er
worden banen gecreëerd voor de opvolging, werkingskosten, investeringen, RSZ,
vennootschapsbelasting,…
3) Terugverdieneffecten door substitutie van activiteiten: een deel van het stelsel van de
dienstencheques vervangt diensten die voordien door andere gesubsidieerde kanalen
werden uitgevoerd (PWA‐stelsel, dienstverlening aan personen gesubsidieerd door de
gewesten,…).
4) Terugverdieneffecten op het vlak van het bedrijf dat de dienstencheques uitgeeft.
Andere terugverdieneffecten, zoals multiplicerende effecten m.b.t. de toename van de consumptie, werden geïdentificeerd, maar niet in rekening gebracht. Deze zijn toch wel vrij aanzienlijk.
PwC raamt het terugverdieneffect, op basis van voorzichtige hypotheses, op minstens 55,89 procent van de bruto kostprijs voor de overheid (rechtstreekse en onrechtstreekse effecten). Volgens Federgon voegt dit onderzoek een belangrijk argument toe aan de discussie over de financiering van het stelsel van de dienstencheques. Een terugverdieneffect hoger dan 55,89 procent bevestigt het succes van het systeem van de dienstencheques als een maatregel die banen creëert en geeft aanleiding tot een substantiële vermindering van de netto kosten van het stelsel zoals deze over het algemeen door de overheid wordt berekend.
Federgon voegt er nog aan toe dat een aantal pistes – zoals het toekennen van dienstencheques door de werkgevers, een betere toepassing van de fiscale regels inzake de vennootschapsbelasting of een betere controle op de bedrijven – de kostprijs voor de overheid nog zou kunnen doen verminderen.