Dat blijkt uit een analyse van de VDAB, die de langetermijn-dynamiek in de werkloosheid op individuele basis in kaart probeert te brengen. Hierbij worden personen die in 2007 ofwel werkloos zijn geworden, ofwel zijn verdwenen uit de werkloosheid, gedurende 3 jaar gevolgd. Telkens wordt op het einde van elke maand gekeken in welke toestand iemand zich bevindt en of deze is gewijzigd t.o.v. de vorige maand.
Globaal
Van de 362.000 personen die sinds 2007 drie jaar lang gevolgd werden, bevonden zich 142.752 personen in de toestand ‘niet werkloos’ en 219.122 in de toestand ‘werkloos’.
Vooral de eerste maanden bewegen veel meer personen vanuit de toestand ‘werkloos’ naar de toestand ‘niet werkloos’ dan er verdwijnen in de tegenovergestelde richting. Na 1 jaar is de maandelijkse beweging (17.337) uit de toestand ‘niet werkloos’ voor het eerst groter dan de instroom (16.733).
Uiteindelijk evolueert de in- en uitstroom naar een dynamisch evenwicht, waarbij elke maand zo’n 10.000 tot 11.000 personen terechtkomen in en verdwijnen uit de toestand ‘niet werkloos’. Wat betekent dat per maand zo’n 6 procent van de totale groep overgaat naar een nieuwe toestand.
Toch beweegt niet iedereen evenveel. Na verloop van tijd (ongeveer 16 maand) zit elke maand zo’n 78 procent van de onderzochte personen in de toestand ‘niet werkloos’. Dit is op zich een positieve vaststelling, maar er zijn toch twee kanttekeningen te maken. Er is een subgroep (32 procent) die vaak tot heel vaak overgaat van de ene naar de andere toestand: het draaideureffect. Daarnaast verzeilen een aantal personen (8 procent) in de langdurige werkloosheid.
Jongeren
De kans op een transitie naar de werkloosheid is voor laaggeschoolde jongeren (hoogstens tweede graad secundair) duidelijk hoger dan voor hogere studieniveaus. Zo is de kans dat laaggeschoolden (opnieuw) werkloos worden 1,3 keer groter dan die van jongeren met een diploma beroeps- of kunstsecundair onderwijs en zelf 1,9 keer groter dan die van jongeren met een diploma hoger onderwijs (hogeschool of universiteit).
Ook de kans dat laaggeschoolde jongeren uit de werkloosheid verdwijnen, ligt beduidend lager dan die van hoger geschoolden. Zo is de kans dat laaggeschoolden verdwijnen uit de werkloosheid 1,1 keer kleiner dan die van jongeren met een diploma algemeen secundair onderwijs en 1,7 keer kleiner dan die van jongeren met een diploma hoger onderwijs.
In vergelijking met 30- tot 44-jarigen, ongeacht hun scholingsniveau, hebben laaggeschoolde jongeren een iets grotere kans om uit de werkloosheid te geraken. Maar hun kans om opnieuw in de werkloosheid te geraken, ligt wel veel hoger bij laaggeschoolde jongeren.
Samengevat, kampen laaggeschoolde jongeren met een dubbel probleem: ze geraken minder snel uit de werkloosheid, maar eens ze werken, is de kans opnieuw veel groter om die job te verliezen. Voor jongeren is een diploma niet enkel een toegangsticket tot de arbeidsmarkt, het verhoogt ook de kans op duurzame arbeidsintrede.
Bron: VDAB