De opzegtermijn/opzegvergoeding van een ‘hogere bediende’ – met bruto jaarloon boven 57.162 euro (bedrag in 2008) – wordt bepaald door de arbeidsrechtbank als de partijen niet tot een akkoord komen. Volgens het Hof van Cassatie dient de rechter hierbij rekening te houden met de kans van de werknemer om een gelijkwaardige dienstbetrekking te vinden, gelet op zijn leeftijd, zijn anciënniteit en de hoogte van zijn loon, rekening houdend met de gegevens eigen aan de zaak. De rechter zal dus enkel rekening houden met deze elementen die een invloed hebben op de kansen van de werknemer op wedertewerkstelling.
Het arbeidshof te Antwerpen diende de opzegvergoeding te bepalen voor een werknemer die ernstige tekortkomingen had begaan. De werknemer werd opgezegd op 19 juni 2000, met inachtneming van een (minimum) opzegtermijn van drie maanden. Enige tijd later heeft de werkgever ontdekt dat de werknemer fraude had gepleegd. De werkgever legde zelfs een strafklacht neer tegen de werknemer wegens oplichting.
De frauderende werknemer vond dat hem een te korte opzegtermijn werd betekend en dagvaardde de werkgever. Het arbeidshof te Antwerpen oordeelde dat de werknemer inderdaad recht had op een aanvullende opzegvergoeding. Volgens het arbeidshof diende een opzegtermijn van zes maanden in acht te worden genomen. Het feit dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan frauduleuze praktijken, had geen enkele invloed op zijn vordering tot betaling van een aanvullende opzegvergoeding. De tekortkomingen van de werknemer hadden immers geen invloed op zijn kansen op het vinden van een gelijkwaardige dienstbetrekking.
Arbeidshof Antwerpen, 25 april 2007, A.R. nr. 2060496
src=”https://hrsquare.be/Images/logos/ce.jpg” alt=”images” border=”0″ width=”150″ height=”27″ />