In een veel besproken arrest van 2 maart 2005 heeft het Hof van Cassatie (kamer voor strafzaken) geoordeeld dat videobeelden die door de werkgever werden verkregen in strijd met de bepalingen van cao nr. 68 (die de camerabewaking op de werkvloer regelt), soms toch als bewijs van een dringende reden tot ontslag kunnen dienen.
Aangezien dit cassatiearrest betrekking heeft op een strafrechtelijke procedure blijft er tot op vandaag discussie bestaan over de toepassing ervan in een zuiver arbeidsrechtelijk geding (b.v. een procedure omtrent een ontslag om dringende reden). Enkele recente vonnissen van de Arbeidsrechtbank in Brussel hebben betrekking op deze problematiek.
In een vonnis van 29 maart 2006 heeft de Arbeidsrechtbank in Brussel zich verzet tegen het gebruik van videobeelden door de werkgever in het kader van een procedure met betrekking tot een ontslag om dringende reden (Arbrb. Brussel 29 maart 2006, 16de Kamer, A.R. nr. 80218/04). De werkgever had de videobeelden nodig om aan te tonen dat het ontslag om dringende reden terecht werd gegeven en probeerde deze beelden als bewijsmiddel te gebruiken door zich te beroepen op bovenvermeld cassatiearrest van 2 maart 2005. De werkgever had echter geen rekening gehouden met de geldende voorschriften, vermeld in cao nr. 68
De Arbeidsrechtbank oordeelde dat de bewijzen die men heeft bekomen in strijd met CAO nr. 68, ondanks het ingeroepen cassatiearrest, niet kunnen worden gebruikt omdat dit cassatiearrest een antwoord biedt op bekommernissen van het strafbeleid, die vreemd zijn aan de arbeidsrechtbanken. De toepassing in het sociaal recht van rechtspraak die verband houdt met het strafrecht, is volgens de Arbeidsrechtbank in Brussel een moeilijke zaak. Als de rechter zou toelaten dat een partij, in het kader van een overeenkomst, gebruik zou maken van bewijzen die zij zelf op onregelmatige wijze heeft verkregen, dan zou hierdoor volgens de Arbeidsrechtbank een onevenwicht tussen de partijen kunnen ontstaan die mogelijk in strijd zou zijn met het principe dat overeenkomsten te goeder trouw worden uitgevoerd.
In een eerder vonnis van 16 maart 2006 heeft een andere kamer van de Arbeidsrechtbank in Brussel ook geoordeeld dat het arrest van het Hof van Cassatie niet kan worden toegepast in het arbeidsrecht (Arbrb. Brussel 16 maart 2006, 3de kamer, AR nr. 22270/2005). De Arbeidsrechtbank weigerde om een videoband, die in strijd met CAO nr. 68 werd bekomen, als bewijs van een dringende reden te weerhouden. Interessant om weten is dat de Arbeidsrechtbank evenmin rekening heeft willen houden met de bekentenissen van de werkneemster omdat deze werden afgelegd nadat de werkgever had benadrukt dat de feiten waren vastgelegd via de bewakingscamera’s.
Deze rechtspraak is een duidelijk signaal naar de werkgevers die denken dat er geen discussie kan bestaan omtrent de ingeroepen ‘dringende reden’ omdat zij beeldmateriaal hebben bemachtigd waarop de ingeroepen feiten zijn vastgelegd.