Als de arbeidsovereenkomst van een handelsvertegenwoordiger door de werkgever wordt beëindigd zonder dringende reden, kan hij (als hij voldoet aan bepaalde voorwaarden) aanspraak maken op een uitwinningsvergoeding. Die is verschuldigd naast de eventuele opzegvergoeding/opzegtermijn. De wet bepaalt echter dat de werkgever géén uitwinningsvergoeding moet betalen als hij bewijst dat de handelsvertegenwoordiger geen ‘nadeel’ heeft geleden door de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Het begrip ‘nadeel’ verwijst naar het verlies van het opgebouwde klantenbestand dat de handelsvertegenwoordiger moet achterlaten bij zijn werkgever en dus niet meer te gelde kan maken.
Kan een handelsvertegenwoordiger die wordt ontslagen met het oog op brugpensioen aanspraak maken op een uitwinningsvergoeding? Anders gezegd: is er wel sprake van ‘nadeel’ in hoofde van een bruggepensioneerde?
Het arbeidshof te Luik diende zich uit te spreken over een handelsvertegenwoordiger die ontslagen werd met een opzegtermijn van 15 maanden. Na afloop van de opzegtermijn ging de handelsvertegenwoordiger met brugpensioen en vorderde hij een uitwinningsvergoeding. Het arbeidshof beklemtoonde dat de aanvraag om met brugpensioen te gaan op zich niet volstaat om te besluiten dat de handelsvertegenwoordiger niet meer de intentie heeft om zijn beroepsactiviteiten voort te zetten. Het is best mogelijk dat de aanvraag werd gedaan uit vrees om, na afloop van de opzegtermijn, zonder inkomen te vallen.
Toch besliste het arbeidshof in deze zaak dat de handelsvertegenwoordiger geen ‘nadeel’ had geleden door de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Het arbeidshof merkte op dat de handelsvertegenwoordiger tijdens de opzegtermijn nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op sollicitatieverlof. Bovendien legde de werkgever verklaringen voor van collega’s aan wie de handelsvertegenwoordiger herhaaldelijk had toevertrouwd dat hij het professionele leven definitief vaarwel wilde zeggen. Het arbeidshof oordeelde dan ook dat de handelsvertegenwoordiger niet de bedoeling had om nog beroepsactief te zijn, zodat hij geen recht had op een uitwinningsvergoeding.
De arbeidsrechtbank in Nijvel kwam tot dezelfde conclusie in een zaak waarin een handelsvertegenwoordiger werd ontslagen met een opzegtermijn van 18 maanden. Aangezien de handelsvertegenwoordiger amper vier dagen na het betekenen van de opzegtermijn al een dadingsovereenkomst had ondertekend waarin het brugpensioen werd geregeld (terwijl hij nog 18 maanden lang een nieuwe betrekking had kunnen zoeken), heeft hij, volgens de arbeidsrechtbank, te kennen gegeven dat hij niet de intentie had om het opgebouwde klantenbestand nog te gelde te maken. Volgens de arbeidsrechtbank had de handelsvertegenwoordiger dus geen ‘nadeel’ geleden door de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, zodat hij geen recht had op een uitwinningsvergoeding.
Hoewel de arbeidsrechtbanken in beide zaken hebben beslist om geen uitwinningsvergoeding toe te kennen aan de bruggepensioneerde handelsvertegenwoordiger, zal dit niet in elk geval zo zijn. Het antwoord van de arbeidsrechtbanken is telkens zeer genuanceerd, rekening houdend met de concrete omstandigheden. Dit wordt bevestigd door de rechtspraak van het Hof van Cassatie, volgens dewelke een aanvraag tot brugpensioen niet noodzakelijk betekent dat de handelsvertegenwoordiger geen recht heeft op een uitwinningsvergoeding.
(Arbeidshof van Luik, 28 juni 2007, AR nr. 34.176/06 – Arbeidshof van Nijvel, 13 september 2007, AR nr. 274/N/2006)
src=”https://hrsquare.be/Images/logos/ce.jpg” alt=”images” border=”0″ />