Eerder dit jaar keurde de Kamer het wetsontwerp Werkbaar en Werkbaar Werk goed. Deze maatregelen, die tot meer flexibiliteit op de werkvloer en een betere balans tussen werk en privé voor de werknemers zouden moeten leiden, oogsten heel wat kritiek van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties. Hoe kijken werkgevers en werknemers op de werkvloer naar de aanpak van wendbaar en werkbaar werk? Uit een bevraging van HR-dienstverlener Tempo-Team blijkt dat bijna 1 op de 5 Belgische werkgevers en werknemers zich zorgen maakt over werkbaar en wendbaar werk. Bovendien vindt 40 procent van de werkgevers en 43 procent van de werknemers het niet haalbaar om het hele pakket maatregelen toe te passen in hun bedrijf.
“Nu de wet een feit is, neemt de ongerustheid niet af. Voor heel wat bedrijven en werknemers is het onvoldoende of niet duidelijk hoe de nieuwe regelgeving omgezet moet worden in de praktijk. Het werk dat hierbij komt kijken, valt niet te onderschatten. Meer informatie, overleg en concrete stappen zijn daarom, zowel op het niveau van de bedrijven, als binnen het sociaal overleg en op regeringsvlak, dringend nodig”, aldus Marina Willecomme, HR-directeur bij Tempo-Team.
Werkgevers en werknemers behoorlijk eensgezind
De resultaten van het onderzoek tonen aan dat werkgevers en werknemers het over een aantal maatregelen nagenoeg eens zijn. Zo zetten beiden loopbaansparen, occasioneel telewerk en de vrijwillige overuren in hun top 3 van meest gewenste maatregelen om werk werkbaarder te maken.
Hetzelfde geldt voor de haalbaarheid van een aantal maatregelen. Zo vinden zowel werkgevers als werknemers vrijwillige overuren (74 procent), occasioneel telewerk (73 procent) en loopbaansparen (65 procent) de meest haalbare maatregelen.
Werkgevers enthousiaster
Werkgevers vinden alle bevraagde maatregelen over het algemeen haalbaarder dan werknemers. Bovendien zien ze – in tegenstelling tot de werknemers – de plusminusconto (respectievelijk 28 procent versus 14 procent), de annualisering van de arbeidsduur (respectievelijk 26 procent versus 12 procent) duidelijk meer zitten.
Daarentegen geven werknemers dan weer sterker de voorkeur aan loopbaansparen (respectievelijk 57 procent versus 39 procent). Het aantal werknemers dat het hele pakket maatregelen de rug toekeert, is twee keer zo groot als het aantal werkgevers dat liever geen enkele maatregel gerealiseerd ziet.
Ook geven werknemers tussen 35 en 49 bijna twee keer vaker dan hun jongere collega’s tussen 18 en 34 aan dat ze geen nieuwe regelgeving willen (respectievelijk 9 procent versus 18 procent). Daarnaast zijn de werkenden ouder dan 35 ook opmerkelijk meer gewonnen voor de annualisering van de arbeidsduur dan jongere werknemers (respectievelijk 18 procent versus 11 procent). Die laatste groep geeft dan weer vaker de voorkeur aan telewerken (respectievelijk 50 procent versus 40 procent).
Occasioneel telewerk blijkt dan weer populairder bij grote bedrijven dan bij kmo’s (respectievelijk 48 procent versus 39 procent).
“Het is belangrijk om de maatregelen voor werkbaar en wendbaar werk à la carte af te stemmen op elk bedrijf. kmo’s verschillen immers sterk van grote bedrijven en ook tussen sectoren onderling zijn er verschillen,” besluit Willecomme.
Bron: Tempo-Team (tempo-team.be)