Maar hoe verging het de 50-plussers op de arbeidsmarkt? Werden zij even hard getroffen door werkloosheid dan de jongeren? Zijn oudere werknemers het eerste slachtoffer van collectief ontslag, zoals dikwijls wordt beweerd? En in welke uitkeringsstelsels komen ze terug wanneer ze hun werk verliezen? Kortom, in welke mate en op welke wijze heeft de economische crisis de oudere werknemers getroffen?
De bevindingen, samengevat in vier conclusies:
1. Het LIFO-principe (“last in – first out”) heeft volop gespeeld tijdens de crisis. Jongeren, die door bedrijven massaal werden aangeworven in betere economische tijden, hebben als eerste hun baan verloren tijdens de crisis.
De oudere zittende werknemers werden minder sterk getroffen door werkloosheid. Er is echter een even grote reden tot bezorgdheid, omdat werkzoekende 50-plussers een veel kleinere kans kennen om opnieuw aan de slag te gaan in vergelijking met jonge werkzoekenden.
2. De geregistreerde werkloosheid is geen adequate indicator om de uitstoot van ouderen in kaart te brengen. In onze welvaartsstaat worden ouderen immers in belangrijke mate opgevangen door alternatieve uitkeringsstelsels. Het afgelopen jaar (periode 2008-2009) steeg het aantal 50-plussers met een uitkering in diverse stelsels van de werkloosheidsverzekering met 19.000.
Naast een toename van het aantal niet werkende werkzoekende 50-plussers (+ 4000 of +9 procent), is de sterke stijging vooral het gevolg van het massaal gebruik van tijdelijke werkloosheid (+12.000 of +76 procent) en gedeeltelijke loopbaanonderbreking (+6600 of +9 procent). Dit zijn buffersystemen waarmee in tijden van crisis mensen aan boord worden gehouden en ze niet definitief worden ontslagen. Werkgevers kunnen zo ervaring in huis houden en dure ontslagvergoedingen vermijden.
Een tekortkoming van deze buffers is dat ze voorlopig té weinig worden gekoppeld aan opleidingen. Zo volgt amper 1 procent van de tijdelijk werklozen en 4 procent van de Vlaamse overbruggers een opleiding.
3. De stijging van het brugpensioen (+1800 of +2 procent) bleef tijdens deze crisis in vergelijking met andere stelsels tot dusver beperkt, maar de aantallen kunnen nog verder stijgen omdat in vele (grote) bedrijven die herstructureren het sociaal overleg nog bezig is.
Het brugpensioen blijft met 81.000 uitkeringstrekkers wel het meest omvangrijke (voltijdse) uittredestelsel. Het aantal bruggepensioneerden dat sinds het Generatiepact tot 58 jaar beschikbaar moet blijven voor de arbeidsmarkt, steeg de afgelopen jaren gevoelig (van 760 naar 1260 tussen 2008-2009), maar niettemin gaat het nog maar over 2 procent van alle bruggepensioneerden. Het aantal uitkeringsgerechtigden in het stelsel van oudere werkzoekenden met een vrijstelling en in voltijdse loopbaanonderbreking nam af.
4. De economische crisis heeft niet plots de kansen op werk van oudere werkzoekenden gekelderd. Ook vóór de crisis lag de kans op werk van werkzoekende 50-plussers al zeer laag. Dit verwijst naar een structureel probleem ongeacht de conjunctuur.
Daarom dat een volgehouden beleid van begeleiding, vorming, activering en het verlagen van de loonkosten essentieel zijn om de herintrede van oudere werkzoekenden te ondersteunen en langdurige werkloosheid te voorkomen. Deze inspanningen moeten in deze crisisperiode onverminderd worden verder gezet. De uitdaging van de vergrijzing vergt immers dat het werkgelegenheidsbeleid, maar ook de sociale zekerheid, het arbeidsrecht en het personeelsbeleid zo ingericht worden, dat er méér mensen werk vinden en dat langer werken voor iedereen de moeite waard is.
Bron: Lieve De Lathouwer van het Expertisecentrum Leeftijd en Werk (Departement Werk en Sociale Economie, Vlaamse Gemeenschap).
De volledige studie kunt u raadplegen op www.leeftijdenwerk.be.