De werknemer had een dubbele hoedanigheid ten opzichte van de werkgever. Enerzijds was hij werknemer, anderzijds zelfstandige handelsagent die een persoonlijke klantenportefeuille beheerde (maar waarbij uitsluitend de producten van de werkgever werden verkocht). Deze dubbele band bestond al sinds 1977, sinds de indiensttreding van de werknemer. De persoonlijke klantenportefeuille van de werknemer was in de loop der jaren sterk uitgebreid, zodat zijn inkomsten uit het beheer van zijn persoonlijke portefeuille bijna gelijkwaardig waren aan de inkomsten uit de arbeidsovereenkomst.
In 2006 werd aan de werknemer tijdens een evaluatie duidelijk gemaakt dat hij de impact van het beheer van zijn persoonlijke portefeuille op zijn arbeidsprestaties diende te beperken. In 2009 benadrukte de overste van de werknemer dit nogmaals en werd de werknemer aangemaand om zijn arbeidstijd voortaan 100% te wijden aan zijn arbeidsprestaties. Indien hij tijdens de arbeidsuren nog opgebeld zou worden in het kader van het beheer van zijn persoonlijke portefeuille, diende hij dit gesprek af te handelen in 1 of 2 minuten. De werknemer verklaarde zich hiermee schriftelijk akkoord.
Akkoord met ‘nultolerantie’
Na een ernstige verslechtering van de situatie in 2010 werd de werknemer nogmaals aangemaand om zich strikt te houden aan de voornoemde voorwaarden. In 2013 waarschuwde de werkgever uitdrukkelijk dat hij geen enkele prestatie voor eigen rekening meer zou tolereren tijdens de arbeidsuren en dat een inbreuk hierop zou kunnen leiden tot strenge sancties, waaronder het ontslag wegens dringende reden. Andermaal verklaarde de werknemer zich schriftelijk akkoord met deze ‘nultolerantie’.
Tijdens een onderzoek van de afdeling interne fraude ontdekte de werkgever dat de werknemer toch een aantal inbreuken had gepleegd op het opgelegde verbod, onder meer door het gebruik van de scanner van de werkgever voor privédoeleinden, en het versturen van e-mails voor eigen rekening tijdens de arbeidsuren. De werkgever vond dat dit gelijkstond aan insubordinatie en een dringende reden uitmaakte.
Amper 12 mails in 7,5 maanden
De arbeidsrechtbank en het arbeidshof waren echter een andere mening toegedaan. Het gros van de litigieuze e-mails betrof volgens het arbeidshof het louter doorsturen van e-mails van het professionele e-mailadres naar het private e-mailadres. Daarnaast zouden (slechts) een twaalftal e-mails in een periode van 7,5 maanden werkelijk verstuurd zijn in het kader van het beheer van zijn persoonlijke portefeuille.
Het versturen van deze e-mails maakte volgens het arbeidshof wel degelijk een fout uit in hoofde van de werknemer, net als het gebruik van het materiaal van de werkgever voor privédoeleinden. Het arbeidshof oordeelde echter dat er geen sprake is van een ‘dringende reden’, omdat de impact van het beheren van de persoonlijke klantenportefeuille op de arbeidstijd zeer beperkt was. Met andere woorden: de ‘fout’ werd onvoldoende zwaarwichtig geacht om als ‘dringende reden’ in aanmerking te worden genomen.
Dit arrest toont aan dat niet elke vorm van insubordinatie als ‘dringende reden’ kan worden beschouwd. Zoals steeds, zullen de ingeroepen feiten in hun concrete context worden beoordeeld, waarbij alle feitelijke elementen in overweging worden genomen om de zwaarwichtigheid van de feiten te beoordelen. Ongetwijfeld hebben de lange anciënniteit en de bijzondere situatie van de werknemer (dubbele hoedanigheid) in dit geval een belangrijke rol gespeeld bij de beoordeling door de rechter.
Arbeidshof van Brussel, 2 april 2015, 2015/AB/86