De zesde staatshervorming heeft de fiscale autonomie van de gewesten gevoelig uitgebreid. De gewesten kunnen vanaf nu zelf instaan voor op- (of af)centiemen op de personenbelasting. Daarnaast zijn zij nu ook bevoegd voor een hele reeks belastingverminderingen, waarvan de woonbonus ongetwijfeld de bekendste is.
Minder gekend is de impact van de zesde staatshervorming op de belastingen van niet-inwoners (BNI). Ook na de herziening van de bijzondere financieringswet blijft de BNI een exclusief federale bevoegdheid, maar de gewestelijke belastingregels zullen ook voor niet-inwoners worden toegepast om het principe van vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal te vrijwaren en de non-discriminatieclausules in de dubbelbelastingverdragen na te leven. De wet van 8 mei 2014 stemt de BNI-regeling in het WIB ’92 af op de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting (opcentiemen) op de personenbelasting.
Twee gevolgen, twee vragen
De belasting van niet-inwoners blijft dus vooralsnog een federale bevoegdheid, maar een eerste vraag is welke (gewestelijke) aftrekken en belastingverminderingen toegepast mogen worden op deze federale belasting. Met andere woorden: in welk gewest dient de niet-inwoner gelokaliseerd te worden?
Daarnaast schaft de zesde staatshervorming ook één categorie van niet-inwoners, namelijk de niet-inwoners met tehuis in België, af. Dit kan belangrijke gevolgen hebben voor buitenlandse kaderleden die genieten van het bijzondere belastingstatuut van de circulaire van 8 augustus 1983. Welke?
Lokalisatie van niet-inwoners
Het nieuwe artikel 248/3 WIB ’92 bepaalt waar niet-inwoners gelokaliseerd dienen te worden. Per categorie van beroepsinkomsten worden andere regels gegeven, maar over het algemeen wordt de niet-inwoner gelokaliseerd in het gewest waar hij zijn (beroeps)inkomsten verkrijgt. Voor werknemers geldt bijvoorbeeld het gewest waarin de plaats van ‘gewoonlijke tewerkstelling’ is gelegen. Gaat het om een echtpaar, dan worden ze gelokaliseerd op basis van hun gezamenlijke beroepsinkomen.
Indien de niet-inwoners beroepsinkomsten verkrijgen in meerdere gewesten, dan geldt een trapsgewijze redenering (art. 248/2 WIB ’92):
- In eerste instantie het gewest waar het hoogste netto beroepsinkomen verkregen werd.
- Is dit bedrag gelijk, dan geldt het gewest waar het meest aantal dagen effectief gewerkt werd.
- Is ook dit aantal gelijk, dan geldt het gewest waar de belastingplichtige het vorige jaar gelokaliseerd werd. Hier is het vreemd te noemen dat er niet bepaald werd wat er dient te gebeuren indien er geen dergelijke lokalisatie voor het vorige jaar was. Dit zou met name het geval kunnen zijn, omdat de betrokkene in dat betreffende jaar geen in België belastbare inkomsten had. Nochtans is dit wel van belang, gezien de lokalisatie van de niet-inwoner bepaalt welke gewestelijke belastingverminderingen in aanmerking genomen kunnen worden.
Categorieën van niet-inwoners
Sinds 1 juli 2014 bestaan nog slechts drie categorieën van niet-inwoners:
- Niet-inwoners die inwoner zijn van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER = EU plus IJsland, Liechtenstein en Noorwegen) én minstens 75% van hun beroepsinkomsten in België verwerven. En inwoners van landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten dat een non-discriminatieclausule bevat (bijvoorbeeld Nederland, Frankrijk, Luxemburg,…). Deze groep is vervat in het nieuwe artikel 244 WIB ’92 en zij worden voor de belastingberekening gelijkgesteld met rijksinwoners. Dit wil zeggen dat alle regels van de personenbelasting, met inbegrip van de gewestelijke vrijstellingen en aftrekken, ook op hen onverkort van toepassing zijn en blijven.
- Niet-inwoners die geen inwoner zijn van een lidstaat van de EER en die ook ten minste 75% van hun beroepsinkomsten in België verwerven. Deze groep is vervat in het nieuwe artikel 243/1 WIB ’92. Op hen zijn normaal alle federale regels van toepassing. Zij genieten echter niet van de gewestelijke belastingverminderingen en aftrekken, noch van de gewestelijke op- of afcentiemen.
- Andere niet-inwoners. Zij worden gedefinieerd in artikel 243 WIB ’92. Deze inwoners kunnen niet genieten van de federale, noch van de gewestelijke belastingverminderingen. Ook van het huwelijksquotiënt en de belastingvrije som kunnen deze niet-inwoners niet genieten.
Gevolgen voor buitenlandse kaderleden
Aangezien de categorie van niet-inwoners met een tehuis in België afgeschaft is, kan dit ernstige, nadelige gevolgen hebben voor buitenlandse kaderleden in de zin van de circulaire van 1983. Indien deze kaderleden minder dan 75% van hun beroepsinkomsten in België verkrijgen, komen zij immers niet langer in aanmerking voor de gewestelijke of federale belastingverminderingen (zoals de woonbonus, het huwelijksquotiënt en de belastingvrije som).
Dit is uitermate belangrijk voor buitenlandse kaderleden die een ‘travel exclusion’ (het percentage van arbeidsdagen in het buitenland) van meer dan 25% hebben. In dat geval (weliswaar in functie van het hele gezinsinkomen) zou hun belastbaar inkomen in België minder dan 75% van het totale belastbare inkomen kunnen bedragen, waardoor de belastingverminderingen en aftrekken komen te vervallen. Dat kan al gauw leiden tot een belasting die enkele duizenden euro’s hoger ligt dan voorheen.
Het is met andere woorden belangrijk om te letten op de gevolgen van deze nieuwe regels op buitenlandse werknemers die in België werken en vooral op buitenlandse kaderleden met een belangrijke ‘travel exclusion’. In dat geval kan het aangewezen zijn de payroll aan te passen, zodat de betreffende kaderleden op het einde van het jaar niet met een fiscale kater achterblijven.
Auteurs: Bart Coel & Koen Fransaer (advocaten Claeys & Engels)