Kan een werknemer die tijdens het presteren van een opzeggingstermijn met onmiddellijke ingang wordt ontslagen middels het uitbetalen van een opzeggingsvergoeding gelijk aan de resterende opzeggingstermijn tweemaal verzoeken om de redenen van zijn ontslag te kennen? Het arbeidshof van Brussel heeft deze vraag bevestigend beantwoord en stelt dat de werknemer zelfs tweemaal recht kan hebben op een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
Feiten
Een werknemer in dienst bij een vastgoedbemiddelaar werd ontslagen en moest een opzeggingstermijn gelijk aan 3 maanden en 21 weken presteren. Twee dagen na de opzegging vroeg de werknemer per aangetekend schrijven de motivering voor zijn ontslag. De werkgever heeft niet geantwoord op dit verzoek. Een paar maanden later stelde de vennootschap een onmiddellijk einde aan de arbeidsovereenkomst en werd er een opzeggingsvergoeding gelijk aan het loon voor resterende deel van de opzeggingstermijn uitbetaald. De werknemer verzocht hierop opnieuw om de motivering van zijn ontslag. Ditmaal reageerde de werkgever wel. Per aangetekende brief stelde de werkgever dat de beslissing was genomen op grond van economische redenen, meer bepaald de invloed van de coronacrisis op de kantoormarkt.
De werknemer vorderde voor de Nederlandstalige arbeidsrechtbank van Brussel onder andere een forfaitaire burgerlijke boete gelijk aan twee weken loon wegens het niet antwoorden op de eerste aangetekende brief van de werknemer, een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag gelijk aan 4 weken loon naar aanleiding van de eerste ontslaghandeling en een schadevergoeding gelijk aan 17 weken loon naar aanleiding van de tweede ontslaghandeling. De arbeidsrechtbank kende deze vorderingen gedeeltelijk toe.
Beoordeling Arbeidshof
Het Arbeidshof boog zich over de ontslagredenen zoals meegedeeld door de werkgever naar aanleiding van het tweede verzoek tot motivering van het ontslag.
Volgens het Arbeidshof bewees de werkgever niet dat de werknemer was ontslagen omwille van economische redenen, de gedaalde omzet en de coronacrisis. Daarnaast stelde het Arbeidshof dat de verwijten met betrekking tot het functioneren en de geschiktheid van de werknemer niet bewezen en zelfs ongeloofwaardig waren. Het departement waar de werknemer leiding aan gaf, kon goede cijfers voorleggen. De werkgever kon bovendien niet aantonen dat de werknemer enige schuld trof aan de verminderde omzet. Het Arbeidshof stelde zich ook kritisch op met betrekking tot het argument dat de werknemer was ontslagen omwille van een noodzakelijke kostenbesparing. Zijn functie was namelijk niet opgeheven en hij werd ook vervangen, waardoor er volgens het Arbeidshof geen sprake was van een kostenbesparing.
De forfaitaire vergoeding gelijk aan twee weken loon omwille van het niet antwoorden op het eerste verzoek tot motivering van het ontslag werd intussen door de vennootschap betaald. Het arbeidshof stelde dat de werkgever deze vergoeding correct had begroot en ging hier verder niet op in.
Wat betreft de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag stelde het Arbeidshof dat de werknemer inderdaad recht heeft op twee schadevergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag. In eerste instantie stelde het Arbeidshof dat de cao nr. 109 niet verduidelijkt wat onder het begrip ‘ontslag’ moet worden begrepen. In tegenstelling tot de wetgeving met betrekking tot outplacement wordt in de cao nr. 109 de situatie waarin een arbeidsovereenkomst wordt opgezegd middels het presteren van een
opzeggingstermijn en later onmiddellijk wordt beëindigd met het uitbetalen van de resterende opzeggingstermijn, niet behandeld.
Verder verwees het Arbeidshof naar vroegere rechtspraak van het Hof van Cassatie over het concept ‘willekeurige afdanking’ zoals van toepassing was op het ontslag van arbeiders voorafgaand aan de invoering van de cao nr. 109. In deze rechtspraak werd gesteld dat wanneer een arbeider een opzeggingstermijn moet presteren en deze vervolgens wordt ontslagen met betaling van een opzeggingsvergoeding, deze nog steeds schadevergoeding kan vorderen wegens willekeurige afdanking.
Het Arbeidshof kwam tot de conclusie dat een werknemer het recht heeft om de redenen te kennen die hebben geleid tot het ontslag met betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan het resterende gedeelte van de opzeggingstermijn, ook al had de werknemer reeds eerder een verzoek tot motivering ingediend naar aanleiding van de eerste ontslaghandeling. Hierbij merkte het Arbeidshof ook op dat het mogelijk is dat de beslissing van de werkgever om, lopende de opzeggingstermijn, de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te beëindigden aan andere redenen dan zijn eerdere beslissing te wijten kan zijn. De werknemer kon dus inderdaad tweemaal om de motivering van zijn ontslag verzoeken.
Het Arbeidshof bevestigde het vonnis van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank van Brussel en veroordeelde de werkgever tot betaling van:
- Een schadevergoeding kennelijk onredelijk ontslag gelijk aan 4 weken loon naar aanleiding van de eerste ontslaghandeling; en
- Een schadevergoeding kennelijk onredelijk ontslag gelijk aan 12 weken loon naar aanleiding van de tweede ontslaghandeling.
Het Arbeidshof bevestigde dus dat een ontslag wel degelijk twee keer kennelijk onredelijk kan zijn.
Arbeidshof Brussel 3 december 2024, AR 2023/AB/272.

Thomas Horemans
Advocaat