Voor de loonkloof berekend op jaarbasis bevindt België zich in de middenmoot. In Nederland loopt deze loonkloofindicator op tot 45 procent. Er zijn landen die het beter doen dan België. Per uur verdienen vrouwen in Italië slechts 4 procent minder dan mannen en in Roemenië blijft de loonkloof voor jaarlonen onder de 9 procent.
Een aantal factoren werkt de relatief goede plaats van België in de hand. Het feit dat België een sterk collectieve loonvorming kent, speelt een belangrijke rol. Hoe meer lonen individueel onderhandeld worden, hoe meer ongelijkheid er ontstaat. Heel wat Belgische vrouwen zijn hoog opgeleid. Bovendien bestaan er vrij goede combinatiemogelijkheden tussen werk en privéleven. Daar staat tegenover dat vrij veel vrouwen deeltijds werken in België.
De loonkloof is aanzienlijk groter in de privésector dan in de publieke sector. Vrouwelijke bedienden verdienen per uur gemiddeld een kwart minder dan mannelijke bedienden. Bij arbeiders bedraagt het verschil 17 procent.
Factoren die loonkloof verklaren
De loonkloof wordt in feite vergroot door de extralegale voordelen. Vrouwen maken minder kans op dergelijke voordelen. Indien ze extralegale voordelen ontvangen, betreft het kleinere bedragen.
Van de vrouwen die voltijds werken, verdient één op de vier minder dan 2000 euro bruto per maand. Bij mannen is dit slechts voor één op de tien het geval.
De loonkloof neemt toe met de leeftijd en bedraagt 22 procent bij de 55-plussers en 15 procent bij de 45- tot 54-jarigen. De loonkloof bedraagt 20 procent bij hoogopgeleide loontrekkenden.
48 procent van het loonverschil kan worden verklaard op basis van gekende factoren; 52 procent kan niet worden verklaard. Van het verklaarde deel kan 54 procent worden toegeschreven aan de positie van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt: het beroep verklaart 12 procent van de verklaarde loonkloof en de sector 8 procent.