Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A) : “De stijging is zeer bemoedigend. Leraren, begeleiders, directies en werkgevers stemmen hun aanbod beter af en werken meer samen. We zitten duidelijk op de goede weg om van deeltijds leren en werken een succesverhaal te maken.”
Stijging
Minister Vandenbroucke maakte in de commissie onderwijs van het Vlaams Parlement de eerste cijfers bekend. Op 1 oktober 2007 – dus vóór het decreet in werking trad – was 58,2 procent van de jongeren voltijds aan de slag. Op 1 oktober 2008 is dat 68,2 procent: een stijging van 10 procent.
Het aantal leerlingen dat deelneemt aan het deeltijds onderwijs steeg met 4,79 procent, van 5776 op 1 oktober 2007 tot 6053 leerlingen op 1 oktober 2008.
‘Voltijds engagement’
Sinds 1 september 2008 moeten alle jongeren die kiezen voor deeltijds onderwijs (ongeveer 11.000 leerlingen) een ‘voltijds engagement’ opnemen van ten minste 28 uren. Het gaat om leerlingen in de leertijd, de deeltijdse vorming en het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO).
Dit ‘voltijds engagement’ maakt deel uit van een nieuw concept ‘leren en werken’. Minister Vandenbroucke wil op die manier jongeren uit het deeltijds onderwijs stimuleren om een beroepsgerichte kwalificatie te halen. Om dat mogelijk te maken, spelen de drie bestaande leersystemen beter op elkaar in.
In het kader van de ‘Competentieagenda’ en sectorconvenants maakte de minister eerder al afspraken met de sociale partners om voldoende werkervaringsplaatsen voor deze jongeren te creëren.