Een werknemer kreeg op een beperkte tijdspanne enkele schriftelijke en mondelinge verwittigingen omdat hij zijn mondmasker niet of niet conform de opgelegde regels droeg op de werkvloer. Een laatste vaststelling in oktober 2020 nam voor de werkgever alle vertrouwen weg: de werknemer werd ontslagen om dringende reden. De werknemer betwistte echter het ontslag en vorderde onder andere een opzeggingsvergoeding.
De rechtbank komt tot het besluit dat de feiten bewezen zijn en dat de werknemer de instructies om een mondmasker te dragen naast zich neerlegde. De werkgever toont afdoende aan dat het dragen van een mondmasker een verplichte maatregel was, die werd gecommuniceerd via schriftelijke personeelsmededelingen en infofiches in de onderneming. Dat de werknemer niet op de hoogte was van de regels of dat de mondmaskerplicht niet gold in een bepaalde omstandigheid kan dus niet worden aangenomen. Verder stelt de rechtbank vast dat het belang van het dragen van een mondmasker niet wordt onderkend, dat de werknemer in strijd met de toepasselijke verplichting de mening is toegedaan dat het dragen ervan niet opportuun is en dat hij het belang ervan minimaliseert.
Dat laatste is voor de rechtbank onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Door het mondmasker niet correct te dragen brengt de werknemer immers zijn eigen veiligheid en die van zijn collega’s in gevaar, de economische en sociale gevolgen die deze nalatigheid en besmettingen met zich kunnen meebrengen zelfs buiten beschouwing gelaten. De persisterende houding van de werknemer neemt het vertrouwen in de arbeidsrelatie onmiddellijk en definitief weg. De vordering tot opzeggingsvergoeding wordt afgewezen.
De uitspraak doet denken aan het vonnis van de arbeidsrechtbank van Antwerpen, afd. Hasselt van 8 juli 2020 (AR 20/521/A). In dat dossier vroeg een werkgever in de voedselverwerkende nijverheid de toelating aan de arbeidsrechtbank om een kandidaat-personeelsafgevaardigde van het CPBW om dringende reden te ontslaan omdat hij (i) bedrijfsgoederen had vernield en (ii) meermaals had geweigerd om een mondmasker te dragen. De rechtbank achtte elk feit afzonderlijk voldoende ernstig om als dringende reden erkend te worden. Aangaande de mondmaskerplicht werd ook hier onderlijnd dat het weigeren ervan de eigen veiligheid, alsook die van collega’s in gevaar brengt.
Beide uitspraken vormen een belangrijk signaal met betrekking tot het belang van veiligheidsmaatregelen in corona-context, maar enige voorzichtigheid blijft geboden. Of een ontslag om dringende reden gerechtvaardigd is, vereist steeds een case by case beoordeling. De ernst van de feiten hangt namelijk af van de concrete omstandigheden eigen aan het dossier. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of het ontslag om dringende reden overeind zou blijven indien het niet-dragen van een mondmasker een loutere vergetelheid of een geïsoleerd feit zou betreffen.
Er kan dus niet geconcludeerd worden dat het niet respecteren van (corona-)veiligheidsregels hoe dan ook een ontslag om dringende reden rechtvaardigt. Wel lijken duidelijke instructies, stipte registratie van onregelmatigheden en het terechtwijzen van de werknemer een goede basis te vormen.
Arbrb. Brussel (Nl.) 11 januari 2022, AR 21/338/A, onuitg.