De arbeidsrechtbank van Gent (afdeling Kortrijk) moest zich uitspreken over de vraag of een werknemer recht had op overloon. In het kader daarvan moest de arbeidsrechtbank zich ook uitspreken over de vraag of de getuigenverklaringen die de werknemer voorlegde – om zijn ‘overuren’ te bewijzen – wel effectief als schriftelijke getuigenverklaringen, in de zin van artikel 961/2 van het Gerechtelijk Wetboek, konden worden beschouwd.
‘Overuren’ of niet?
In deze zaak werkte de werknemer sinds 1 juni 2011 als chauffeur/grondwerker. In overeenstemming met het koninklijk besluit van 12 juli 2009 werd er in de onderneming dagelijks maximaal rekening gehouden met 2 uur beschikbaarheidstijd en was er dus slechts sprake van overwerk indien er, na aftrek van de 2 uur beschikbaarheidstijd, méér dan 9 uren per dag en 40 uren per week effectieve arbeidstijd was.
De werknemer was van mening dat hij geen beschikbaarheidstijd had – op zijn minst dat deze beschikbaarheidstijd zeer beperkt was – zodat hij sneller aan de daggrens van 9 uren arbeidstijd kwam en er voor meer uren per dag overloon tegen 150 procent betaald moest worden door de werkgever. Om zijn vordering te ondersteunen, legde de werknemer schriftelijke getuigenverklaringen voor van ex-werknemers die bevestigden dat er weinig tot geen beschikbaarheidstijd was.
Wettelijke vormvereisten
De werkgever was van mening dat de werknemer wel degelijk minstens twee uur per dag beschikbaarheidstijd had én dat de ‘schriftelijke’ getuigenverklaringen – die voorgelegd werden door de werknemer – niet alleen tendentieus waren, maar ook niet voldeden aan de wettelijke vormvereisten, zodat de arbeidsrechtbank met deze verklaringen geen rekening kon houden.
De arbeidsrechtbank van Gent (afdeling Kortrijk) stelde de werkgever integraal in het gelijk en oordeelde dat de werknemer niet aantoonde dat hij de beweerde overuren gepresteerd had nu zij geen rekening kon houden met de door hem voorgelegde getuigenverklaringen en ook zijn andere stukken dit niet afdoende aantoonden. Hoe kwam de arbeidsrechtbank tot dit besluit?
Niet volledig handgeschreven
De arbeidsrechtbank stelde vast dat de getuigenverklaringen gedeeltelijk vooraf elektronisch aangemaakt waren en vervolgens handgeschreven werden aangevuld. De arbeidsrechtbank volgde dus integraal de argumentatie van de werkgever dat dergelijke typeformulieren niet in overeenstemming zijn met artikel 961/2 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat ‘de schriftelijke verklaring wordt geschreven, gedagtekend en door de opsteller ervan ondertekend’.
Nu deze getuigenverklaringen niet volledig handgeschreven waren, weigerde de arbeidsrechtbank op basis van artikel 961/1 van het Gerechtelijk Wetboek om met deze getuigenverklaringen rekening te houden.
In het kader van een procedure maakt het dus een verschil uit of er een volledig handgeschreven getuigenverklaring wordt voorgelegd dan wel een modelgetuigenverklaring die handgeschreven aangevuld werd. Enkel een volledig handgeschreven getuigenverklaring kan volgens de arbeidsrechtbank immers beschouwd worden als een schriftelijke getuigenverklaring die in rechte voorgelegd kan worden. Het valt natuurlijk af te wachten of ook de andere arbeidsgerechten zich op dit punt zo strikt zullen opstellen.
Arbeidsrechtbank van Gent, afdeling Kortrijk 15 februari 2017, AR 16/128/A, Onuitg.
Auteur: Sieglien Huyghe (Claeys & Engels)