Tijdens een vergadering ontstond een hoog oplopende discussie. Een werkneemster werd boos en verliet de vergadering. Volgens de werkgever gebeurde dat met de mededeling “Ik ga naar huis. Ik geef mijn ontslag.”
Dit werd door de werkgever beschouwd als een ontslagname. De werkneemster betwistte dit en trok naar de arbeidsrechtbank. De vraag was dus of de werknemer op eenzijdige wijze ontslag had genomen. Het arbeidshof van Gent sprak zich uiteindelijk uit.
Feiten
Na de vergadering, op dezelfde dag heeft de werkgever een aangetekende brief gestuurd aan de werkneemster met een beschrijving van de gebeurtenissen en dat er akte genomen werd van het gegeven ontslag. Tevens werd de werkneemster in de brief verzocht om het bedrijfsmateriaal af te geven.
De dag daarna heeft zij de bedrijfsgoederen effectief afgegeven in de onderneming. Hierbij ondertekende zij een verklaring uit dienst “voor akkoord”, zonder enig voorbehoud.
De werkneemster betwistte later dat het om een ontslagname ging, startte een procedure op en vorderde o.a. een opzeggingsvergoeding van de werkgever (naast loon voor feestdagen na uitdiensttreding e.d.). De werkgever vorderde op zijn beurt een opzeggingsvergoeding van de werkneemster.
In de procedure geeft de werkneemster toe dat er spanningen waren tijdens de vergadering omdat ze zich onterecht aangevallen voelde. Ze werd hierdoor uit haar evenwicht gebracht, waarop ze was vertrokken. Ze ontkent echter dat ze gezegd zou hebben “ik geef mijn ontslag”.
Beoordeling
In het arrest wordt vooreerst het principe herhaald dat elke partij een arbeidsovereenkomst eenzijdig kan beëindigen. Er zijn geen vormvoorwaarden aan verbonden, wat betekent dat dat ook mondeling kan.
Net zoals de arbeidsrechtbank, was ook het arbeidshof van oordeel dat de gegevens van het dossier aantonen dat de vrouw meegedeeld heeft ontslag te nemen. Er wordt in het bijzonder belang gehecht aan de volgende elementen:
- Twee informele verklaringen van werknemers en een formele getuigenverklaring van een aandeelhouder in bedrijf, die allen aanwezig waren op de vergadering en die bevestigen dat de werkneemster haar ontslag heeft gegeven;
- Het hof acht het opmerkelijk dat de werkneemster in de eerste conclusies stelde dat ze zich niet herinnerde dat ze gezegd heeft dat ze ontslag nam en slechts later ontkent die woorden te hebben uitgesproken.
Het hof besluit dat de prompt opgestelde en aangetekende verstuurde brief van de werkgever, de voorhoudsloos ondertekende verklaring uit dienst “voor akkoord”, de informele verklaringen en formele getuigenverklaring elk op zich en zeker samen genomen aantonen dat de werkneemster op eenzijdige wijze de wil heeft geuit om ontslag te nemen.
De werkneemster trachtte daartegen in te brengen dat er geen sprake was van een volwaardige wilsuiting aangezien ze depressief was en psychologische moeilijkheden kende. Dat wordt door het arbeidshof aan de kant geschoven: de woorden waren duidelijk en de vrouw heeft daar eveneens naar gehandeld, door afgifte van de bedrijfsgoederen, zonder het formuleren van voorbehoud.
Aldus blijkt uit niets dat er geen volwaardige wilsuiting was. De werkgever kon zich dus inderdaad beroepen op de mededeling die de werkneemster deed.
Bijgevolg worden de vorderingen van de werkneemster ongegrond verklaard. De werkneemster is een opzeggingsvergoeding verschuldigd aan de werkgever.
Opgelet: uit dit arrest kan geen algemene regel afgeleid worden. Of een mondelinge uitspraak al dan niet als een ontslaghandeling beschouwd kan worden, moet geval per geval beoordeeld worden.
Arbh. Gent, afd. Gent 24 april 2023, AR nr. 2022/AG/33, www.socialwin.be

Lisa Schevenels
Advocaat