Een werkneemster werd op 12 november 2013 ontslagen om dringende reden door de CEO van een bedrijf, die haar tijdens het gesprek ook een ontslagbrief overhandigde. De brief met de motivering van de dringende reden werd door de onderneming verstuurd per aangetekende brief van 15 november 2013.
De ontslagbrief was enkel ondertekend door de CEO, terwijl de statuten van de onderneming voorschreven dat een ontslag alleen gegeven kon worden door een gedelegeerd bestuurder. De CEO had niet de hoedanigheid van gedelegeerd bestuurder.
De werkneemster betwistte het ontslag om dringende reden, en stapte naar de rechtbank om een opzeggingsvergoeding te vorderen. De werkneemster wierp onder meer op dat de CEO niet de bevoegdheid had om haar te ontslaan.
Raad van bestuur kan bevoegdheid delegeren
Conform het Wetboek van Vennootschappen komt in een nv het recht om een einde te stellen aan contractuele relaties in principe toe aan de raad van bestuur (als college), die deze bevoegdheid eventueel kan delegeren aan een dagelijks bestuurder. Sommigen stellen zelfs dat een mandaat om tot ontslag over te gaan een bijzonder en uitdrukkelijk mandaat moet zijn, en dat een algemeen mandaat voor handelingen van dagelijks bestuur niet volstaat.
Pas tijdens de procedure voor de arbeidsrechtbank werd de beslissing van de raad van bestuur om deze bijzondere bevoegdheid aan de CEO te geven en zijn beslissing tot ontslag om dringende reden te bekrachtigen, bijgebracht door de onderneming.
Een bepaalde strekking in de rechtspraak en rechtsleer is van oordeel dat de bekrachtiging van een ontslag om dringende reden door het bevoegd orgaan ook moet gebeuren binnen de drie werkdagen na de kennisname van de feiten door de persoon of het orgaan bevoegd om ontslag te geven. Het arbeidshof van Luik sluit zich aan bij deze strekking.
Aangezien de bekrachtiging van de beslissing (ruim) buiten de termijn van drie werkdagen na kennisname van de feiten gebeurd was, concludeerde het arbeidshof dat de bekrachtiging laattijdig was.
“Binnen een redelijke termijn”
De werkgever wierp nog op dat de houding van de werkneemster geïnterpreteerd kon worden als een bekrachtiging van de geldigheid van het mandaat van de CEO: de werkneemster had de afgifte van de sociale documenten gevraagd en zich niet meer aangeboden op het werk. Dit argument werd door het hof niet aanvaard, aangezien de bekrachtiging van een mandaat niet moet gebeuren door de ontslagen werknemer, maar wel door de mandant (de raad van bestuur).
Het arbeidshof voegde hier nog aan toe dat het voor een werknemer doorgaans niet gemakkelijk is om te weten te komen of de persoon die het ontslag gegeven heeft, ook daadwerkelijk bevoegd was hiervoor. De meerderheidsrechtspraak oordeelt dat een ontslagen werknemer de geldigheid van een mandaat moet betwisten “binnen een redelijke termijn”. De betrokken werkneemster had de geldigheid van het mandaat betwist via aangetekende brief binnen de drie weken volgend op het ontslag, wat volgens het hof tijdig is.
Omdat de werkgever niet kon bewijzen dat de raad van bestuur aan de CEO een bijzonder mandaat gegeven had en de beslissing tot ontslag bekrachtigd had binnen de drie werkdagen na kennisname van de feiten, heeft het arbeidshof geconcludeerd dat het ontslag onregelmatig was. De werkgever werd dan ook veroordeeld tot betaling van een opzeggingsvergoeding aan de werkneemster.
Bevestiging
Dit arrest toont nogmaals het belang aan van een strikte naleving van de bevoegdheidsregels bij het ontslag van werknemers. Gelet op de bovenstaande strekking in de rechtspraak en de rechtsleer, moet de onderneming er zeker voor zorgen dat in geval van ontslag om dringende reden door een onbevoegde persoon, dit ontslag bekrachtigd wordt door het bevoegde orgaan, en dit ook binnen de termijn van drie werkdagen.
Arbeidshof van Luik, 9 augustus 2016, AR 2015/AL/100, JTT 2017, 110
Auteur: Leen Peeters (Claeys & Engels)