Wanneer een bedrijf een arbeidscontract van onbepaalde duur met een werknemer afsluit, is dat in principe met de intentie om langdurig samen te werken. Maar in de praktijk is er van een langdurige samenwerking vaak geen sprake. Van alle contracten die in 2021 stopgezet werden, gebeurde dat in een kwart (24,7 procent) van de gevallen al binnen het jaar. Soms vertrok de werknemer op eigen initiatief (30,9 procent), soms kwam het initiatief van de werkgever (30,9 procent) of was het een vertrek in wederzijds overleg (34,4 procent). Zo blijkt uit een analyse van HR-dienstverlener Acerta op basis van de gegevens van 260.000 werknemers actief in 40.000 bedrijven.
Dit snelle personeelsverloop is al jaren hoog, al is er een licht dalende trend. Maar de arbeidskrapte, die sinds vorig jaar volop de arbeidsmarkt domineert, doet nu wel extra alarmbellen afgaan bij de bedrijven. Ondernemingen die hun personeel snel verliezen of laten gaan, vinden dezer dagen namelijk heel moeilijk de juiste vervanging.
Kmo’s zwaarst getroffen
Opmerkelijk: heel wat werknemers die het bedrijf binnen het jaar verlaten, doen dat tussen de zeven en twaalf maanden na de indiensttreding (41 procent). Bovendien nemen werknemers die zo vroeg vertrekken, dat vaak zelf op eigen initiatief (37,8 procent), eerder dan dat ze door de werkgever ontslagen worden (25,1 procent). Voor bedrijven is dat vaak een pijnlijke zaak, omdat nieuwe werknemers pas na zes maanden echt beginnen renderen voor de onderneming.
Vooral kmo’s blijken zwaar getroffen door het snelle personeelsverloop. In bedrijven met minder dan 10 werknemers wordt meer dan 30 procent van de stopgezette contracten al binnen het jaar afgebroken. In grote bedrijven – met 200 tot 1000 werknemers – ligt dat percentage maar rond 15 à 16 procent.