Levenslang leren is intussen voor een stuk realiteit geworden, maar er is nog veel werk aan de winkel. Wie leert, werkt. Hoe hoger de initiële scholing, hoe meer kans dat iemand aan het werk is. Het omgekeerde geldt ook: wie werkt, leert. Uit een studie van Randstad Research bij 2000 personen blijkt dat wie aan de slag is, veel vaker een opleiding volgt dan wie niet werkt. Zo volgde 50 procent van de 18- tot 65-jarigen het voorbije jaar minstens één opleiding, zowel werk- als niet-werkgerelateerd. Bij werkzoekenden daalt dit percentage naar 35 procent, over de gehele bevolking is het gemiddelde 41 procent. Al zijn er bij de werkenden onderling grote verschillen inzake statuut, basisopleiding en sociale klasse.
Werkgerelateerd
Het merendeel van de opleidingen (70 procent) die mensen volgen, is werkgerelateerd, de overige 30 procent is niet-werkgerelateerd. Bij werkenden is de verhouding 77 versus 23 procent. De reden om een opleiding te volgen is kennis opdoen over een interessant onderwerp (44 procent) of om zijn huidige job beter uit te voeren (39 procent).
Het loopbaanperspectief scoort opvallend laag: slechts 7 procent zegt opleiding te volgen om de kansen te verhogen bij het vinden van een andere baan, 4 procent doet het om een bedrijf op te starten en 3 procent om het risico op jobverlies te minimaliseren.
Omscholen is iets voor de anderen
Opvallend is het lage percentage dat het nodig vindt zichzelf om te scholen. Waar bijna de helft van de bevolking (45 procent) omscholen in het algemeen noodzakelijk acht, vindt slechts 15 procent het nodig voor zichzelf.
‘Het is niet nodig voor de job’ (50 procent) en ‘tijdsgebrek wegens gezinstaken’ (20 procent) zijn de belangrijkste redenen om geen opleiding te volgen. De prijs speelt voor nauwelijks 7 procent een rol.
Leeftijd
Tot 40 jaar krijgen werknemers het vaakst opleiding: bij de categorieën van 18-29 jaar en 30-39 jaar die werken, volgt ruim de helft (56 en 57 procent) minstens een opleiding per jaar. Voorbij de 40 jaar is er een terugval naar 43 procent, toch nog steeds een hoog aandeel. Daarna daalt het aandeel bij werkenden niet meer.
Net niet de helft (47 procent) van de werkende 60-plussers volgt ook minstens een opleiding per jaar. In het licht van langer werken is dit een belangrijk element. Het is ook een bewijs dat levenslang leren een realiteit is op de werkvloer. Buiten de werkvloer is dit veel minder het geval.
Mannen en vrouwen volgen ongeveer even vaak opleidingen, of ze nu aan het werk zijn of niet. Mannen gaan iets meer (76 procent) voor werkgerelateerde opleidingen, vrouwen kiezen iets vaker niet-werkgerelateerde opleidingen (35 procent).
Opleidingsniveau
Een markant verschil blijft de opleidingskloof op de werkvloer. Kaderleden volgen 2,5 keer meer opleiding dan arbeiders, bedienden zitten halverwege beide categoriën. Het verschil tussen de sociale klassen is nog groter: de hoogste sociale klasse volgt maar liefst vijf keer meer opleiding dan de laagste. Samen met het hebben van werk is de sociale klasse de grootste voorspellende variabele om opleiding te volgen.
Taal leren als hobby
De populairste werkgerelateerde opleidingen zijn persoonlijke vaardigheden (communicatie, presentatietechnieken, assertiviteit…) met 19 procent, gevolgd door ICT-cursussen (16 procent) en opleidingen financiën, boekhouding en personeelsmanagement (15 procent). Opmerkelijk: bij werkgerelateerde opleidingen bengelen taalcursussen aan de staart met slechts 5 procent.
In tegenstelling tot bij de werkgerelateerde opleidingen scoren taalopleidingen wel hoog bij persoonlijke ontwikkeling: met 18 procent staan ze op de tweede plaats bij de niet-werkgerelateerde opleidingen. Ze moeten de duimen leggen voor lifestyleopleidingen. Met 27 procent zijn deze erg populair bij zowel werkenden als niet-werkenden.
Werkgever grootste aanbieder
Belgische werkgevers zijn met 34 procent veruit de grootste aanbieder van opleidingen voor werkenden. Privé opleidingsinstituten zijn goed voor 32 procent, publieke aanbieders (VDAB, Forem, Actiris, Syntra, Volwassenenonderwijs) en social profit volgen met 10 procent op ruime afstand. Met slechts 3 procent spelen digitale platformen een marginale rol. Nochtans zijn ze een oplossing om efficiënter om te gaan met tijd en verplaatsingen.