Ten gevolge van de arresten van het Hof van Cassatie van 2003 en 2004, acht de rechtspraak in strafzaken dat een onrechtmatig verkregen bewijs niet automatisch door de rechter moet worden geweerd. Het dient slechts geweerd te worden in drie hypothesen:
■ Wanneer het bewijs is verkregen met schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste.
■ Wanneer de betrouwbaarheid van het bewijs is aangetast.
■ Wanneer het recht op een eerlijk proces in gevaar is gebracht (we verwijzen naar de ‘Antigoonrechtspraak’ van het Hof van Cassatie).
Buiten deze drie hypothesen komt het aan de rechter toe om zelf te oordelen of hij het bewijs al dan niet aanvaard, op basis van de omstandigheden eigen aan de zaak (de ernst van de ontdekte feiten, het belang van de begane onregelmatigheid bij het verkrijgen van het bewijs,…).
Ook in het arbeidsrecht?
In navolging van een cassatiearrest in burgerlijke zaken (inzake sociale zekerheid) van 10 maart 2008, hebben de arbeidsgerechten al herhaaldelijk toepassing gemaakt van dezelfde principes in het kader van zuiver arbeidsrechtelijke geschillen. Niettemin werd de toepasselijkheid opnieuw in vraag gesteld in het kader van een procedure voor het arbeidshof van Antwerpen. In een recent arrest van 24 mei 2013 heeft het arbeidshof van Antwerpen echter opnieuw de toepassing van voormelde principes in arbeidsrechtelijke geschillen bevestigd en uitvoerig gemotiveerd.
In deze zaak heeft het hof een ‘dringende reden’ bewezen geacht (in casu misbruik van het registratiesysteem door de werknemer), hoewel de reden gesteund werd op camerabeelden die in schending met beschermingsbepalingen van de privacy verkregen waren. Het hof heeft dit (onrechtmatig verkregen) bewijs toch aanvaard, overwegende dat dit niet werd verkregen als gevolg van een schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste, dat de betrouwbaarheid van het bewijs niet werd aangetast, dat het recht op een eerlijk proces niet geschonden werd en dat de schending van de beschermingsbepalingen van de privacy niet proportioneel waren aan de ernst van de begane fout.
De ‘feitelijke omstandigheden’
Het arbeidshof verduidelijkt in het arrest dat de toepassing van voormelde principes niet beperkt is tot geschillen die de openbare orde raken of betrekking hebben op sancties van strafrechtelijke aard. Ook het feit dat er een recent wetsontwerp bestaat dat de Antigoonrechtspraak effectief wil implementeren in de strafwet, betekent volgens het hof niet dat deze rechtspraak niet van toepassing zou zijn in het burgerlijk recht. Tot slot bevestigt het arbeidshof van Antwerpen dat, indien nodig, met uitzondering van de drie bovenvermelde gevallen, het aan de rechter toekomt, in functie van de feitelijke omstandigheden, om te bepalen of hij rekening houdt met het onrechtmatig verkregen bewijs.
In het kader van een ontslag om dringende reden kan de rechter daarbij onder meer rekening houden met de volgende elementen: het bestaan van voorafgaande informatie aan de werknemers betreffende de gemaakte controle, de ernst van in het geding zijnde feiten en de ernst van de door de werkgever begane onrechtmatigheid.
Arbeidshof van Antwerpen, 24 mei 2013, AR 2013/AA/229, onuitg.