De Bijzondere Ontslagregelingswet van 19 maart 1991 bepaalt dat de (kandidaat-)werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraad of het comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) slechts ontslagen kunnen worden ofwel om een dringende reden, voorafgaand aanvaard door de arbeidsrechtbank, ofwel om economische of technische redenen, voorafgaand erkend door het bevoegd paritair comité. Deze ontslagbescherming is echter niet meer van toepassing op werknemers “die de leeftijd van 65 jaar bereiken, behoudens wanneer de onderneming de gewoonte heeft de categorie van werknemers, waartoe zij behoren in dienst te houden.”
In casu werd een werknemersvertegenwoordiger in de ondernemingsraad en het CPBW met het oog op pensionering op 65 jaar door zijn werkgever ontslagen, met een (verkorte) opzeggingstermijn van 26 weken. Op het ogenblik van de kennisgeving van de opzeggingstermijn had de werknemer echter de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt. De werknemer zou deze leeftijd tijdens de laatste maand van de opzeggingstermijn bereiken (zonder rekening te houden met mogelijke periodes van schorsing).
De werkgever was van mening dat in dergelijk geval de werknemer niet langer beschermd was tegen ontslag op basis van de wet van 19 maart 1991, aangezien hij de leeftijd van 65 jaar bereikt zou hebben bij het verstrijken van de opzeggingstermijn. De werkgever meende dan ook de bijzondere ontslagprocedure uit de voornoemde wet niet te moeten volgen.
Vordering van aanzienlijke beschermingsvergoeding
De werknemer daarentegen was van mening dat de ontslagbescherming nog steeds op hem van toepassing was en vorderde bijgevolg de betaling van een aanzienlijke beschermingsvergoeding.
De vraag drong zich dus op of de ontslagbescherming van toepassing is op een werknemer die ontslagen wordt voor de leeftijd van 65 jaar en deze leeftijd slechts bereikt bij het verstrijken van de opzeggingstermijn. De eerste rechter beantwoordde deze vraag ontkennend. De arbeidsrechtbank van Gent oordeelde dat de ontslagbescherming niet meer van toepassing is zowel in het geval de werknemer de leeftijd van 65 jaar reeds bereikt heeft op het moment van ontslag, als wanneer de werknemer deze leeftijd bereikt op het ogenblik van het verstrijken van de opzeggingstermijn.
De werknemer tekende evenwel hoger beroep aan tegen deze beslissing. In beroep oordeelde het arbeidshof dat de kennisgeving van een opzegging door de werkgever aan een werknemersvertegenwoordiger alvorens hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, onregelmatig is, ook indien de werknemer deze leeftijd bereikt zou hebben bij het verstrijken van de opzeggingstermijn.
Discriminatie?
De werkgever riep vervolgens in dat deze interpretatie een discriminatie zou betekenen tussen beschermde werknemers en niet-beschermde werknemers. Volgens de werkgever zou een dergelijke interpretatie immers impliceren dat beschermde werknemers niet opgezegd zouden kunnen worden met het oog op pensionering op de leeftijd van 65 jaar, terwijl dit wel mogelijk is voor niet-beschermde werknemers.
Op basis van eerdere rechtspraak van het Grondwettelijk Hof wordt deze redenering echter niet gevolgd door het arbeidshof. Het hof stelt dat er geen sprake van een discriminatie, aangezien de regeling redelijk verantwoord en niet disproportioneel is.
Besluit
Kort samengevat, oordeelt het arbeidshof dat de ontslagbescherming van toepassing blijft op beschermde werknemers die de leeftijd van 65 nog niet hebben bereikt op het moment van de kennisgeving van het ontslag, maar deze leeftijd bereikt zullen hebben bij het verstrijken van de opzeggingstermijn. Voorzichtigheid blijft dus geboden voor het ontslag van beschermde werknemers die de leeftijd van 65 jaar naderen.
■ Arbeidshof van Gent, afdeling Gent, 9 september 2016, onuitg.
■ Auteur: Annabelle Truyers (Claeys & Engels)