Een werknemer was aangenomen als verantwoordelijke voor een gemeenschappelijke interne preventiedienst. Ruim een maand later werd de arbeidsovereenkomst beëindigd omdat het project om een gemeenschappelijk interne preventiedienst op te richten, toch niet zou doorgaan.
De werknemer vorderde een beschermingsvergoeding als preventieadviseur gezien de voorgeschreven ontslagprocedure voor preventieadviseurs niet werd gevolgd door de werkgever.
De werkgever argumenteerde o.a. dat de werknemer geen ontslagbescherming genoot als preventieadviseur, aangezien het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk geen voorafgaand akkoord had gegeven voor de aanstelling als preventieadviseur, noch het identificatiedocument had goedgekeurd. Bijgevolg diende volgens de werkgever de ontslagprocedure niet te worden gevolgd.
Nadat het arbeidshof dit argument had verworpen en een beschermingsvergoeding aan de werknemer toekende, trok de werkgever naar het Hof van Cassatie.
Vooraf: principes
Een preventieadviseur geniet een bijzondere ontslagbescherming. Dit wordt voorzien in de Wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van preventieadviseurs (hierna: Wet Bescherming Preventieadviseurs).
Deze wet definieert als preventieadviseur een werknemer die:
- verbonden is aan interne dienst voor preventie en bescherming op het werk;
- met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst gesloten heeft (of krachtens een statuut verbonden is);
- die daadwerkelijk tewerkgesteld wordt door die werkgever;
- de opdrachten van de preventieadviseur vervult zoals omschreven in de Welzijnswet.
Arbeidshof
Het arbeidshof overwoog dat het ontbreken van een voorafgaand akkoord van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) met de aanstelling als preventieadviseur, geen reden is om de toepassing van de wettelijke bescherming uit te sluiten. Volgens het arbeidshof is dit immers géén voorwaarde die is opgenomen in de wettelijke definitie van de preventieadviseur (zie boven).
Volgens het arbeidshof waren alle voorwaarden, zoals bepaald in de Wet Bescherming Preventieadviseurs, vervuld zodat de werknemer als preventieadviseur diende te worden beschouwd en aldus de ontslagbescherming genoot. Ook het gebrek aan goedkeuring van het identificatiedocument leverde geen resultaat op.
Hof van Cassatie
Voor het Hof van Cassatie voerde de werkgever aan dat het arbeidshof met die eerste overweging de Wet Bescherming Preventieadviseurs geschonden had.
Zo argumenteerde de werkgever dat de Welzijnswetgeving bepaalt dat een preventieadviseur maar rechtsgeldig kan worden aangeduid, vervangen of verwijderd uit zijn functie, na voorafgaand akkoord van het CPBW. De werkgever was van oordeel dat daaruit volgde dat een preventieadviseur slechts de ontslagbescherming geniet voor zover hij rechtsgeldig is aangeduid, na voorafgaand akkoord van het CPBW.
Het Hof van Cassatie overloopt in haar bondig arrest de relevante wettelijke bepalingen, met een duidelijk verdict: een werknemer die de aan een preventieadviseur toevertrouwde welzijnsopdrachten
feitelijk vervult, ook zonder daartoe formeel door de werkgever te zijn aangesteld, geniet de ontslagbescherming van de Wet Bescherming Preventieadviseurs.
Niettemin er in het verleden reeds rechtspraak in deze zin bestond, bevestigt dit arrest dat voorzichtig moet worden omgesprongen met een ontslag van een preventieadviseur: het loutere feit dat de preventieadviseur niet (correct) werd aangesteld, betekent niet dat de preventieadviseur géén ontslagbescherming geniet.
Cass. 18 november 2024, S.23.0005.N, www.juportal.be

Lisa Schevenels
Advocaat