De arbeidsrechtbank van Hoei had een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof om na te gaan of die beperking van de mogelijke ontslagredenen en de zware beschermingsvergoedingen geen schending vormen van het gelijkheidsbeginsel indien deze regeling wordt vergeleken met deze voor andere beschermde werknemers, zoals een vakbondsafgevaardigde of een interne preventie-adviseur. Deze laatste twee categorieën genieten immers ook een ontslagbescherming, maar die is opmerkelijk minder ‘zwaar’ dan de bijzondere ontslagregeling voor de (kandidaat-)personeelsafgevaardigden.
In vergelijking met de vakbondsafgevaardigde
Ten opzichte van de vakbondsafgevaardigde oordeelde het Grondwettelijk Hof dat er sprake is van een legitiem onderscheid. De regeling voor de vakbondsafgevaardigden (synoniem: syndicale delegatie) is immers alleen opgenomen in een nationale cao (cao 5) en hun aanduiding/aanstelling gebeurt op fundamenteel andere wijze dan voor (kandidaat-)personeelsafgevaardigden, die worden verkozen bij de sociale verkiezingen.
In vergelijking met de interne preventie-adviseur
Ten opzichte van de interne preventie-adviseur verduidelijkte het Grondwettelijk Hof dat deze niet verkozen wordt door de werknemers zoals het geval is bij personeelsafgevaardigden. Gelet op zijn ‘onafhankelijkheid’ (die inherent is aan de functie van de interne preventie-adviseur) vertegenwoordigt hij bovendien niet het voltallige personeel.
Die cruciale verschillen wettigen volgens het Grondwettelijk Hof dan ook het gemaakte onderscheid op het vlak van de ontslagbescherming en de beschermingsvergoedingen.
Conclusie
Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest van woensdag 10 oktober 2012 dus tot tweemaal toe geoordeeld dat de specifieke beschermingsregeling zoals neergelegd in de Wet van 19 maart 1991 niet in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.
Grondwettelijk Hof, 10 oktober 2012, arrest nr. 115/2012