Prikken
Een prikongeval is elk contact met besmet lichaamsvocht – bloed of andere vochten die zichtbaar bloed bevatten – door naalden, scherpe instrumenten en bloedspatten op slijmvlies of niet-intacte huid. Hierbij kunnen belangrijke ziekteverwekkers zoals hepatitis B (HBV), hepatitis C (HCV) en het HIV-virus worden overgebracht. Tegen HCV en HIV zijn, in tegenstelling tot HBV, geen vaccins of immunoglobulines beschikbaar. Bijgevolg verdient de preventie van prikongevallen alle aandacht.
Prikongevallen zijn haast schering en inslag in ziekenhuizen. Ze vertegenwoordigen meer dan een derde van alle geregistreerde ongevallen. Niet alle prikongevallen worden gemeld. Uit een enquête blijkt dat in 1996 slechts 43% van de werknemers elk prikongeval optekende in het EHBO-register. Het werkelijke aantal ligt dus hoger.
Het onderzoek
Tussen 1990 en 1997 werd in een groot Vlaams ziekenhuis een preventieprogramma ingevoerd om het aantal prikongevallen te verminderen. Er werd gestart met een vacuümsysteem voor bloedname en het gebruik van naaldcontainers. In 1994 kregen twee diensten naaldloze infuussystemen en vanaf 1995 kon het personeel intensieve opleidingssessies volgen met de nadruk op universele voorzorgsmaatregelen. In 1996 werden de preventieve maatregelen opgenomen in het jaaractieplan en kwam er een multidisciplinaire werkgroep met afgevaardigden uit verschillende afdelingen. Een enquête onder het personeel peilde naar de eventuele tekortkomingen en noden in de preventie van prikongevallen en naar de nood aan bijkomende opleiding. Dit alles heeft geleid tot een brochure met richtlijnen, die eind 1997 verspreid werd op alle afdelingen. Verder werden vanaf 1996 bij bedrijfsbezoeken naaldcontainers op herkapte naalden geïnspecteerd. Bij flagrante inbreuken op veiligheidsvoorschriften m.b.t. prikongevallen (bv. wanneer een naald uit een vuilniszak stak) werd het diensthoofd via een nota aangespoord om de werknemers hierop attent te maken. Na een prikongeval ontving de werknemer medische begeleiding om verdere besmetting te voorkomen.
Om het effect van deze acties na te gaan werd een studie opgezet waarbij alle werknemers betrokken werden die potentieel risico liepen op een prikongeval in de periode 1990-1997: verpleegkundigen, verpleeghulpen, artsen, tandartsen, onderhoudspersoneel, laboranten, leerlingen en anderen. De prikongevallen van de verpleegkundigen, artsen en het hotelpersoneel (werkzaam in het onderhoud, de wasserij en de keuken) worden in detail behandeld.
Omdat de intensiteit van de preventieve campagne vanaf 1996 op volle toeren kwam, werd een effect nagegaan door vergelijking van de periode 1990-1995 met 1996-1997 (voor zover de data dit toelieten).
Verpleegkundigen
In 1997 werden 315 prikongevallen door verpleegkundigen gerapporteerd, of 68% van het totale aantal deze periode. De meeste prikongevallen gebeurden bij bloedname, parenterale injecties (d.i. niet via het maag-darmkanaal) en infuustherapie (zie tabel 1).
Tabel 1 – Frequentieverdeling van de aard van het prikongeval (PO) naar beroepsgroep (1997)
Omschrijving |
Totale populatie |
Verpleegkundigen |
Artsen |
Hoteldienst |
|||||
Aantal PO |
% |
Aantal PO |
% |
Aantal PO |
% |
Aantal PO |
% |
||
Geen |
26 |
5,6 |
15 |
4,8 |
7 |
11,1 |
1 |
3,8 |
|
Herkappen |
7 |
1,5 |
2 |
0,6 |
3 |
4,8 |
0 |
0,0 |
|
Parenterale injectie |
93 |
19,9 |
62 |
19,7 |
4 |
6,3 |
1 |
3,8 |
|
Infuustherapie |
56 |
12,0 |
44 |
14,0 |
5 |
7,9 |
0 |
0,0 |
|
Bloedname |
89 |
19,1 |
73 |
23,2 |
8 |
12,7 |
0 |
0,0 |
|
Opruimen veld |
32 |
6,9 |
26 |
8,3 |
1 |
1,6 |
1 |
3,8 |
|
Afvalverzameling |
31 |
6,6 |
12 |
3,8 |
0 |
0,0 |
18 |
69,2 |
|
Scherven |
3 |
0,6 |
1 |
0,3 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
|
Instrumenten |
48 |
10,3 |
23 |
7,3 |
22 |
34,9 |
0 |
0,0 |
|
Andere |
82 |
17,6 |
57 |
18,1 |
13 |
20,6 |
5 |
19,2 |
|
Totaal |
467 |
100,1 |
315 |
100,1 |
63 |
99,9 |
26 |
99,8 |
Voor verpleegkundigen bedroeg het aantal gevallen in de periode 1996-1997 12,7 per 100 full time equivalenten (FTE) per jaar. Dit verschilde statistisch significant t.o.v. 17,2/100 FTE voor de periode 1990-1995.
Tabel 2 splitst het incidentiecijfer (= aantal gevallen per 100 FTE per jaar) voor de periode 1990-1994 en voor 1997 bij verpleegkundigen op naar afdeling. Er is een daling in volgende afdelingen: operatiekwartier, inwendige ziekten, consultaties, geriatrie, gezwelziekten, intensieve, gemengde en andere afdelingen. Voor de gemengde en andere afdelingen moet het resultaat gerelativeerd worden omdat er over de jaren geen stabiel personeelsbestand was. Het verschil van de incidenties was voor geen enkele van de genoemde afdelingen significant. Hetzelfde geldt voor de andere afdelingen met een stijging van de incidentie, met uitzondering van afdeling pediatrie/materniteit. Hier is geen onmiddellijke verklaring voor.
Tabel 2 – Aantal prikongevallen (PO) en aantal nieuwe gevallen per 100 FTE voor de verpleegkundigen naar afdeling (1990-1994 en in 1997)
|
1990-1994 |
1997 |
||
Afdeling |
Aantal PO |
Nieuwe gevallen per 100 FTE/jaar |
Aantal PO |
Gevallen per 100 FTE/jaar |
Operatiekwartier |
406 |
36.2 |
65 |
30.2 |
Spoedgevallen |
74 |
17.5 |
17 |
21.8 |
Inwendige ziekten |
412 |
24.7 |
62 |
21.7 |
Consultaties |
117 |
21.0 |
19 |
20.0 |
Heelkunde |
266 |
14.9 |
57 |
18.9 |
Geriatrie |
111 |
16.4 |
19 |
16.0 |
Pediatrie/Materniteit |
123 |
9.4 |
36 |
15.7 |
Psychiatrie |
7 |
10.4 |
6 |
15.0 |
Gezwelziekten |
41 |
13.1 |
9 |
12.5 |
Intensieve afdelingen |
199 |
14.2 |
28 |
10.8 |
Functiemet./ Radiol. |
45 |
5.5 |
17 |
8.3 |
Gemengde afdelingen |
81 |
19.3 |
2 |
1.4 |
Andere |
11 |
2.6 |
0 |
0.0 |
Totaal |
1893 |
17.2 |
337 |
12.7 |
Artsen
Het aantal prikongevallen bij artsen in 1997 bedroeg 63, wat overeenkomt met 14% van het totale aantal prikongevallen. De meeste worden veroorzaakt bij het hanteren van instrumenten (zie tabel 1). Door gebrek aan data kon de incidentie per 100 FTE bij artsen niet voor alle jaartallen berekend worden.
Hotelpersoneel
Bij deze personeelsgroep deden zich 26 prikongevallen voor in 1997. Dit is 6% van het totale aantal. De incidentie van 3,7/100 FTE voor de periode 1996-1997 verschilt niet significant van de 4,8/100 FTE voor 1990-95. De meeste prikongevallen gebeurden hier met naalden en scherpe voorwerpen die verkeerdelijk in plastic zakken of kartonnen dozen weggeworpen werden (zie tabel 1: afvalverzameling). Uit een enquête bleek dat 6% van de artsen en verpleegkundigen deze fout nog maakte. Zo werd het hotelpersoneel onvrijwillig het slachtoffer van een gebrek aan discipline bij artsen en verpleegkundigen. Ook hier dringt preventie zich op.
Aard van het prikongeval
Tabel 3 geeft een overzicht van de aard van de prikongevallen voor de periodes 1990-1995 en 1996-1997. De sterke afname van het relatieve aandeel van prikongevallen zonder omschrijving van de aard, is vermoedelijk het gevolg van de opleidingssessies en brochures. Door die sterke afname is het aandeel van bijna alle andere omschrijvingen toegenomen in de periode 1996-1997. Het gaat immers om relatieve frequenties, die o.a. beïnvloed worden door verschuivingen in het totale aantal prikongevallen. Zo kan het aandeel van een bepaalde handeling zijn toegenomen, terwijl het incidentiecijfer afneemt. Dit kan wanneer de incidentie van dat soort ongevallen minder sterk daalt dan de incidentie van de andere prikongevallen. Dit illustreert dat op basis van relatieve frequentieverdelingen geen uitspraken over het reële risico gedaan kunnen worden. Al in tabel 1 werd duidelijk dat de aard van het ongeval vaak een direct verband heeft met de beroepsgroep.
Tabel 3 – Frequentieverdeling van de aard van het prikongeval (1990-1995 en 1996-1997)
Omschrijving |
1990-1995 |
1996-1997 |
||
Aantal PO |
% |
Aantal PO |
% |
|
Geen |
996 |
32,1 |
159 |
17,0 |
Herkappen |
49 |
1,6 |
23 |
2,5 |
Parenterale injectie |
318 |
10,3 |
155 |
16,6 |
Infuustherapie |
254 |
8,2 |
115 |
12,3 |
Bloedname |
353 |
11,4 |
119 |
12,7 |
Opruimen veld |
219 |
7,1 |
75 |
8,0 |
Afvalverzameling |
138 |
4,5 |
54 |
5,8 |
Scherven |
81 |
2,6 |
16 |
1,7 |
Instrumenten |
531 |
17,1 |
131 |
14,0 |
Andere |
161 |
5,2 |
89 |
9,5 |
Totaal |
3100 |
100,1 |
936 |
100,1 |
Algemene resultaten
Mogelijk als gevolg van de preventiecampagne vertoonde de algemene incidentie van prikongevallen een daling in 1996-1997 t.o.v. 1990-1995 (tabel 4). De gemiddelde jaarlijkse incidentie bedroeg 30,1/100 bezette bedden in 1996-1997 t.o.v. 33,4 in 1990-1995.
Tabel 4 – Aantal prikongevallen (PO), incidentie per 100 bezette bedden voor alle bedienden en incidentie per 100 FTE voor verpleegkundigen en hotelpersoneel (1990-1997)
Jaar |
Alle bedienden (a) |
Verpleegkundigen |
Hotelpersoneel |
|||
|
Aantal PO |
Incidentie per 100 bezette bedden (b) |
Aantal PO |
Incidentie per 100 FTE |
Aantal PO |
Incidentie per 100 FTE |
1990 |
538 |
34.2 |
383 |
18.0 |
40 |
7.5 |
1991 |
492 |
30.4 |
367 |
16.6 |
24 |
4.4 |
1992 |
500 |
30.2 |
361 |
16.3 |
32 |
5.7 |
1993 |
566 |
35.3 |
397 |
17.9 |
23 |
3.9 |
1994 |
547 |
34.4 |
393 |
17.7 |
23 |
3.8 |
1995 |
593 |
35.9 |
445 |
16.9 |
26 |
3.8 |
1996 |
500 |
29.8 |
334 |
12.7 |
23 |
3.4 |
1997 |
494 |
30.4 |
337 |
12.7 |
26 |
4.0 |
Totaal |
4230 |
32.6 |
3017 |
15.9 |
217 |
4.5 |
(a) De incidentie per 100 FTE was niet beschikbaar voor al het personeel
(b) De bezetting van bedden schommelde tussen 80,1% en 83,5% en bedroeg gemiddeld 81,9%
Uit tabel 4 blijkt dat, ondanks de preventieve maatregelen, de incidentie slechts laattijdig afneemt. Dat kan als volgt verklaard worden. De invoering van de eerste preventieve maatregelen (in 1990) bracht een bewustwordingsproces bij de werknemers op gang. De bestaande angst voor prikongevallen nam bij de werknemers toe, waardoor ze prikongevallen uit voorzorg nauwkeuriger registreerden. Zodra de werknemers vertrouwd raken met de nieuwe veiligheidsmaatregelen, verminderde de angst voor prikongevallen. Op die manier herwinnen ze de controle over het probleem, waardoor de registratiegraad een plateauwaarde bereikt. Pas hierna wordt het effect van de preventie zichtbaar en treedt de verwachte afname van de incidentie op de voorgrond (eigenlijke gedragsveranderingen zijn immers pas op langere termijn te verwachten).
Begeleiden en informeren
Adequate begeleiding na een prikongeval en het aanbieden van informatie via brochures en opleidingssessies blijken de angst onder de werknemers in dit Vlaamse ziekenhuis te hebben omgezet in een veiliger gedrag aangaande naalden en scherpe voorwerpen.
Interpretatieproblemen zijn in deze studie echter mogelijk omdat de gegevensverzameling berust op zelfgerapporteerde aangiftes en beschrijvingen. Een aangifte wordt soms, al dan niet opzettelijk, vergeten of ze gebeurt onvolledig. Bovendien was er geen controlegroep, waardoor er geen zicht was op mogelijk andere factoren die medeverantwoordelijk konden zijn voor de afname van het aantal prikongevallen.