Werknemers die ontslagen worden en een opzeggingstermijn ontvangen van dertig weken of een contractbreuk die eenzelfde periode dekt, hebben sinds 2014 recht op outplacement. In geval van contractbreuk zal de werknemer een gedeelte van deze outplacement zelf financieren doordat de werkgever de contractbreukvergoeding met vier weken loon mag verminderen. Tot 31 december 2015 kon de werknemer zich hiertegen verzetten door het outplacement te weigeren. In dat geval moest de werkgever toch de integrale contractbreukvergoeding uitbetalen, maar was hij ervan vrijgesteld outplacement aan te bieden. Vanaf 2016 kan de werkgever de vier weken loon altijd op de contractbreukvergoeding aanrekenen, ongeacht of de werknemer outplacement aanvaardt of weigert.
Dat verklaart natuurlijk de opmerkelijke daling van 75 procent weigeraars in 2015 naar 5 procent in het eerste kwartaal van 2016: ook als de werknemer outplacement weigert, wordt zijn contractbreukvergoeding met vier weken verminderd. Nog slechts een kleine minderheid weigert daardoor outplacement.
Ook mentaliteitswijziging merkbaar
Belangrijker is dat er ook veel meer ‘ownership’ ervaren wordt bij de deelnemers ten aanzien van hun outplacementprogramma. Dat is positief omdat ze zich op deze manier veel meer betrokken voelen bij hun outplacementtraject. Ze vragen een persoonlijk programma dat volledig afgestemd is op hun individuele behoeften en wensen in hun zoektocht naar een nieuwe beroepsloopbaan.
Bron: Acerta (acerta.be)