Met dit scenario zijn we opnieuw aanbeland in een situatie zoals in het begin van de jaren ’70. Ook toen bevonden de rentelasten zich nog op een relatief laag niveau en registreerde het primair saldo (dit is het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van de overheid exclusief de rentelasten) jaar na jaar een verslechtering. Het vervolg is bekend. In de tweede helft van de jaren ’70 werd een rentesneeuwbal in gang gezet met een aanzienlijke verslechtering van het begrotingstekort tot gevolg. In 1981 werd met een tekort van 15,7% een absoluut dieptepunt bereikt en het duurde maar liefst een extra zestien jaar voor het tekort opnieuw onder de 3% van het bbp dook!
In deze onzekere tijden mag men er niet zomaar van uitgaan dat de geschiedenis zich op dit vlak niet zal herhalen. De financiële markten blijven de Belgische overheidsfinanciën in ieder geval zeer goed in de gaten houden. Ondanks de recente versoepeling van de spread met Duitsland blijft de rente op tienjarige overheidsobligaties zich op een historisch hoog niveau bevinden.
Meer structureel dan conjunctureel probleem
Cijfers van de Europese Commissie tonen aan dat meer dan 60% van het huidige begrotingstekort niet echt iets met de crisis te maken heeft. Het zal dan ook niet automatisch verdwijnen wanneer de economie opnieuw aantrekt. Daarom heeft de regering onlangs beslist om de nodige inspanningen te leveren om tegen 2015 opnieuw een begroting in evenwicht te realiseren. Hiervoor dienen we echter voor zo’n 15 miljard euro (ofwel 4,5 à 5% van het bbp) aan nieuwe middelen (via lagere uitgaven en/of hogere inkomsten) te vinden, waardoor de komende jaren zeer woelig beloven te worden.
Een besparingsoperatie van 4,5 à 5% van het bbp is zwaarder dan deze die ons land in het midden van de jaren ’90 heeft moeten doorvoeren om toe te kunnen treden tot de Europese Monetaire Unie. Een vergelijking tussen de komende saneringsoperatie en deze in de jaren ’90 leert bovendien dat vandaag het gros van de inspanning op het niveau van de uitgaven zal moeten gebeuren. In 1998 heeft de regering Dehaene II het niveau van de uitgaven immers kunnen terugbrengen tot 43% van het bbp, terwijl het vandaag maar liefst meer dan 46% bedraagt! Op het vlak van de belastingdruk is het verschil tussen nu en toen dan weer veel kleiner. Elk toekomstig voorstel tot een nog verdere verhoging van de belastingdruk in België dienen we met deze cijfers te confronteren, zelfs indien dit voorstel al dan niet overgoten is met een groen sausje.
Hogere potentiële groei is onontbeerlijk
Ook na 2015 zullen de overheidsfinanciën als gevolg van de vergrijzing van de bevolking hoog op de politieke agenda blijven staan. Momenteel is de verwachting immers dat de bevolking op arbeidsleeftijd nog zal blijven stijgen tot iets na 2020. Tussen 2025 en 2035 zal ze echter een forse terugval kennen om pas vanaf 2040 weer licht beginnen te stijgen. Het gevolg hiervan is dat de verhouding tussen de bevolking op arbeidsleeftijd en het aantal 65-plussers in de toekomst continu zal blijven afnemen. Terwijl er vandaag voor elke 65-plusser nog ongeveer vier personen op arbeidsleeftijd staan, zal dit in 2050 naar amper twee evolueren.
Zonder bijkomende hervormingen wordt het zo goed als onmogelijk om de stijgende kosten die gepaard gaan met de vergrijzing van de bevolking (bijvoorbeeld pensioenen, gezondheidszorg,…), te financieren. Eén reden hiervoor is dat de vergrijzing een sterke impact zal hebben op de economische groei van ons land. Indien we bijvoorbeeld de werkgelegenheidsgraad constant houden op het niveau van vandaag (een onrealistische veronderstelling weliswaar) en de jaarlijkse groei in de productiviteit niet wezenlijk verhogen, dan wordt de verandering in de groei van het bbp nagenoeg volledig verklaard door de demografische ontwikkelingen. De potentiële economische groei zakt in dit geval van ongeveer 2,1% vandaag naar 1,1% in 2030.
Het is evident dat bij dergelijke lage groeicijfers een groot deel van de bevolking haar aspiraties op het vlak van welvaart en welzijn serieus neerwaarts zal moeten bijstellen. Om dit te vermijden, moeten er na het uitdoven van de crisis dan ook dringend meer mensen aan het werk. Dit slaat bovendien niet enkel op de werklozen, maar ook op die werknemers die omwille van verschillende redenen niet meer ter beschikking staan van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld ouderen, vrouwen,…). Landen als Denemarken en Nederland slagen er wél in om hun werkgelegenheidsgraad op te krikken tot meer dan 75%, terwijl ons land blijft hangen op een schamele 62%. Wie behoud van onze levensstandaard zegt, moet ook tekenen voor een meer ambitieus werkgelegenheidsbeleid. Het één kan gewoonweg niet meer zonder het andere!
Huidige groeipercentages van de uitgaven zijn onhoudbaar
Naast het opkrikken van de potentiële economische groei moeten we dus ook onvermijdelijk de groei van de uitgaven meer matigen. Dit impliceert echter dat we een aantal wettelijke mechanismen die in de afgelopen jaren zijn gecreëerd, opnieuw in vraag moeten stellen. Deze mechanismen zorgen er immers voor dat bepaalde uitgaven zo’n forse groeidynamiek kennen dat ze totaal onhoudbaar zijn geworden voor onze economie. Eén voorbeeld betreft de gezondheidsuitgaven, die zelfs in de ergste recessie sinds WO II nog steeds met 4,5% bovenop inflatie mogen stijgen. Een ander voorbeeld betreft de welvaartsvastheid van de sociale uitkeringen, waarvan de tweejaarlijkse budgettaire enveloppe eerder op basis van fictieve in plaats van op reële macro-economische cijfers wordt berekend.
De speeltijd is voorbij. Als het stof van de crisis is weggewaaid, zullen we merken dat we – nog meer dan in het verleden – in een ander tijdperk zijn wakker geworden, waarin elke euro telt en elk gebrek aan daadkracht en ‘sense of urgency’ met cash zal worden betaald. Indien we onze overheidsfinanciën opnieuw gezond willen maken, het concurrentievermogen van onze economie willen versterken en onze levensstandaard op een hoog peil willen houden, dan zullen de verschillende overheden in dit land en de sociale partners de nodige gordiaanse knopen dienen door te hakken. De globalisering, de strijd tegen de klimaatverandering en de vergrijzing zijn structurele ontwikkelingen die onze economie onvermijdelijk zullen veranderen. Het is aan ons om te beslissen of deze veranderingen in positieve dan wel in negatieve zin zullen uitdraaien.
Geert Vancronenburg