De dag nadien besloot de werknemer echter de dadingovereenkomst aan te vechten, omdat hij deze naar eigen zeggen onder druk van zijn (ex-)werkgever had ondertekend en er dus sprake was van moreel geweld.
Hoewel de werknemer werd vrijgesproken op strafgebied en de strafrechter had geoordeeld dat het niet ongeloofwaardig was dat de werknemer de verklaringen onder druk had neergeschreven en dat de werkgever niet ontkend had druk te hebben uitgeoefend op de werknemer, is er volgens het arbeidshof van Brussel toch geen sprake van moreel geweld. Het hof brengt in herinnering dat moreel geweld veronderstelt dat:
Het arbeidshof van Brussel verduidelijkt dat het loutere feit dat een werknemer ontslag neemt of instemt met een beëindiging in onderling akkoord omdat de werkgever ermee dreigt hem te ontslaan om dringende reden, niet betekent dat er sprake is van moreel geweld. Dat de dreiging van de werkgever wordt voorafgegaan door een intensieve ondervraging van de werknemer over de feiten tast volgens het hof de geldigheid van het ontslag niet aan.
Het hof voegt er nog aan toe dat het mogelijk is dat de werkgever behoorlijk ‘apocalyptische beelden’ heeft opgehangen van de gevolgen van een ontslag om dringende reden wanneer hij de werknemer voor de keuze stelde, maar dat die omstandigheid op zich niet volstaat om van moreel geweld te kunnen spreken. De dadingovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord is volgens het hof dus geldig. Het arbeidshof bevestigde hiermee de uitspraak van de arbeidsrechtbank van Brussel.
Dit arrest toont aan dat men zeer goed moet nadenken alvorens een dadingovereenkomst te ondertekenen. Het inroepen van moreel geweld – als wilsgebrek – zal immers alleen slagen indien men kan bewijzen dat de drie bovenstaande voorwaarden vervuld zijn. Het loutere feit dat de werkgever gedreigd heeft met een ontslag om dringende reden, is niet voldoende.
Arbeidshof van Brussel, 5 september 2011, AR 2011/AB/8