De grootschalige meting dateert van 2019. Het onderzoek peilde bij 13.160 werknemers naar werkstress, motivatie, leermogelijkheden en werk-privébalans. Worden al deze criteria positief geëvalueerd, dan spreekt men van ‘werkbaar werk’. Dat is bij 47,2 procent van de vrouwelijke werknemers het geval. Van de mannelijke werknemers heeft 52,6 procent werkbaar werk. Dat is een verschil van vijf procentpunten.
Van de vier werkbaarheidsindicatoren, blijkt vooral de mate van werkstress de groeiende genderkloof te verklaren. Vrouwen ervaren meer werkstress. Opvallend is ook dat het verschil met mannen groeit. In 2004 droeg dit het verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft stress 2,6 procentpunt. Vandaag is dat een kwart hoger (40,4 procent vs 32,3 procent). ‘Achterliggend ervaren vrouwen vooral een hogere emotionele belasting en oplopende werkdruk in hun job. Dat steeds meer vrouwen in de zorg- en onderwijssector werken, is daar niet vreemd aan’, klinkt het.
Werk-privébalans heeft een beperkte rol in de verklaring van de groeiende genderkloof. Deze toont aan dat vrouwen niet opvallend meer problemen hebben om werk en privé te combineren. In 2019 hadden 13,6 procent van de vrouwen een problematische werk-privébalans tegenover 11,7 procent van de mannen. Daar moet een kanttekening bij geplaatst worden, want vrouwen kiezen vaker voor deeltijds werk. Ze hebben opvallend minder jobs met onvoorspelbare uurroosters, structureel overwerk of regelmatig werk.
De Vlaamse sociale partners roepen de Vlaamse regering op om niet alleen te focussen op het aantrekken van nieuwe mensen, maar ook op het ondersteunen van mensen die al aan het werk zijn. “De groeiende ongelijkheid van de werkbaarheid tussen mannen en vrouwen blijkt meer dan een genderkwestie”, besluit Hans Maertens, voorzitter van de SERV. “We moeten inzetten op kwaliteitsvolle en werkbare jobs voor iedereen.”