Van de Vlaamse bevolking tussen 20 en 64 jaar is 72 procent aan het werk. In de bevolking op arbeidsleeftijd vinden we nog heel wat potentiële arbeidskrachten terug. Om het arbeidspotentieel in kaart te brengen, wordt er traditioneel gekeken naar de ‘actieve werklozen’. In Vlaanderen behoorde anno 2016 zo’n 3,5 procent van de bevolking op arbeidsleeftijd tot deze categorie. Een persoon is volgens de internationaal gehanteerde ILO-definitie een ‘actieve werkloze’ indien hij/zij geen werk heeft, de afgelopen vier weken actief gezocht heeft naar werk en binnen de twee weken aan een nieuwe job kan beginnen. De groep actieve werklozen wordt ook de beschikbare arbeidsreserve genoemd. Ze kunnen aangesproken worden om de vele toekomstige vacatures te helpen invullen.
De ‘actieve werklozen’ belichten evenwel slechts een deel van de potentiële arbeidsreserve. Binnen de groep van niet-werkenden voldoen maar liefst 931.800 individuen niet aan deze definitie.
‘Latente arbeidsreserve’
Die andere, bijzonder omvangrijke groep wordt als niet-beroepsactieven beschouwd, goed voor 24,4 procent van de Vlaamse bevolking tussen 20 en 64 jaar. Toch lijken niet al deze personen afgeschreven voor de arbeidsmarkt. Een deel van deze groep is potentieel wel als arbeidsreserve te beschouwen en kan mits extra inspanningen de toenemende arbeidsvraag helpen invullen. Het gaat in eerste instantie om de ‘latente arbeidsreserve’ en de ‘andere inzetbare niet-beroepsactieven’. Anderzijds zijn er ook een deel werkenden die mits een efficiëntere benutting van de arbeidsuren ruimer ingezet kunnen worden. Om die reden kunnen zij ook tot de potentiële arbeidsreserve gerekend worden.
De latente arbeidsreserve telde 55.200 personen in 2016 en maakt 1,4 procent uit van de bevolking tussen 20 en 64 jaar. Zij voldoen niet aan alle criteria van de officiële werkloosheidsdefinitie omdat ze niet actief op zoek zijn naar werk of niet onmiddellijk beschikbaar zijn. Toch hebben ze veel karakteristieken gemeenschappelijk met de ‘actieve werklozen’ en zijn ze niet volledig losgekoppeld van de arbeidsmarkt.
In deze groep zitten onder andere de ontmoedigde werklozen. Zij die de hoop op een job hebben opgegeven omdat ze denken niet over de juiste kwalificaties te beschikken, te jong of te oud te zijn voor een bepaalde job of omdat ze geen werk in de nabije omgeving vinden. Ook persoonlijke of familiale redenen kunnen van tel zijn, zoals zorg voor de kinderen, arbeidsongeschiktheid, studies die nog afgerond moeten worden enzovoort.
Verscholen potentieel
Daarnaast zit er ook nog potentieel verscholen bij de andere niet-beroepsactieven. We maken een onderscheid tussen drie groepen binnen deze categorie: de inzetbaren, de niet-direct inzetbaren en de niet-inzetbaren. De groep van inzetbaren bestaat onder meer uit personen die zichzelf als werkend of werkloos zien. Zij voldoen weliswaar niet aan de strenge ILO-criteria om als werkend of werkloos beschouwd te worden, maar percipiëren zichzelf wel zo. Deze categorie omvat ook huismoeders of -vaders die de zorg voor de eigen kinderen of andere afhankelijke personen op zich nemen omwille van een gebrek aan (betaalbare) opvang. Wanneer zij hier wel een beroep op zouden kunnen doen, zijn zij wellicht meer bereid om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. De inzetbare andere niet-beroepsactieven zijn goed voor 58.300 personen, wat overeenkomt met 1,5 procent van de bevolking op arbeidsleeftijd.
Daarnaast is er nog de groep niet-direct inzetbaren, van wie een gedeelte in de toekomst inzetbaar zou kunnen worden. Het gaat enerzijds om 177.500 studenten die zich na afronding van de studies actief op de arbeidsmarkt kunnen begeven. Tot deze groep behoren ook 215.100 personen die aangeven dat ze hinder ondervinden omwille van een handicap of aandoening. Een beperkt deel van hen stelt dat ze mits de nodige ondersteuning toch zouden kunnen werken. Het gaat dan om aanpassing van het soort taken of de hoeveelheid werk, hulp bij verplaatsing van, naar of op het werk, aangepaste uitrusting, of hulp van collega’s die hen zou kunnen toelaten toch actief te participeren op de arbeidsmarkt. Verder behoren ook 154.900 huismoeders of -vaders tot de groep van niet-direct inzetbaren. We kunnen niet achterhalen of zij in de nabije toekomst opnieuw aan de slag willen gaan.
‘Bruggepensioneerden’
Een andere omvangrijke categorie omvat de personen die ter beschikking zijn gesteld voorafgaand aan het pensioen of de bruggepensioneerden, goed voor 65.400 individuen. Een niet-gekend deel van hen zijn de vrijgestelde bruggepensioneerden. Zij kunnen niet ingezet worden om toekomstige vacatures in te vullen. Een ander deel is echter niet-vrijgesteld en kan geactiveerd worden. Gegeven het recente beleid om deze groep nauwer op te volgen en te activeren, kan verwacht worden dat steeds meer van hen inzetbaar kunnen worden.
Binnen de andere niet-beroepsactieven is er ten slotte ook nog een groep niet-inzetbaren. Het gaat om personen die met (vervroegd) pensioen zijn.
Ondertewerkgestelden
Er zitten niet alleen potentiële arbeidskrachten verscholen tussen de niet-werkenden. Binnen de werkende bevolking op arbeidsleeftijd geeft niet iedereen aan optimaal ingezet te worden. Zo zijn er deeltijds werkenden die meer arbeidsuren willen presteren en voltijds werkenden die omwille van economische redenen een tijdelijke reductie van de arbeidsuren ervaren.
Het gaat in totaal om 118.700 ondertewerkgestelden of 3,1 procent van de 20- tot 64-jarige Vlamingen. Mits een efficiëntere benutting van hun arbeidsuren kunnen zij dus ruimer ingezet worden en eveneens de toenemende arbeidsvraag helpen invullen.
Bron: Steunpunt Werk (steunpuntwerk.be)