Artikel 8.1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) waarborgt de eerbiediging van ieders privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling. Volgens het Hof van Cassatie heeft deze bescherming van de persoonlijke levenssfeer ook betrekking op privécommunicatie. Ook de deelnemers daaraan moeten elkaars privéleven respecteren.
Terwijl het louter zonder medeweten van de andere deelnemers opnemen van een gesprek waaraan men zelf deelneemt, niet ongeoorloofd is, kan het gebruik van deze opname wel een inbreuk vormen op artikel 8 van het EVRM. Bij de beoordeling hiervan moet het criterium van ‘de redelijke privacyverwachting’ voor ogen gehouden worden. Er moet ook rekening gehouden worden met de inhoud en de omstandigheden waaronder het gesprek plaatsvond (Hof van Cassatie, 9 september 2008, P.08.0276.N).
Schending van privacyverwachting
In een recente zaak voor de arbeidsrechtbank van Antwerpen trachtte een werkneemster aan de hand van transcripties van twee gesprekken, die zij had met haar werkgever en die zonder het medeweten van haar werkgever werden opgenomen, aan te tonen dat de beslissing om haar te ontslaan uitsluitend was ingegeven door haar langdurige arbeidsongeschiktheid. Op die manier wilde de werkneemster een forfaitaire schadevergoeding verkrijgen wegens schending van het discriminatieverbod. De werkneemster had hierbij de gesprekken niet volledig uitgeschreven en legde de opnames zelf niet neer als bewijsstuk.
De arbeidsrechtbank oordeelde dat uit alle omstandigheden blijkt dat de werkgever redelijkerwijze kon verwachten dat deze gesprekken onder vier ogen vertrouwelijk waren en dat het tot tweemaal toe registreren van deze gesprekken met het oog om ze te gebruiken bij een klacht tegen het bedrijf, een schending vormde van artikel 8 van het EVRM.
Toch rekening houden met de opgenomen gesprekken
Wel stelt de arbeidsrechtbank dat uit deze schending van het artikel 8 van het EVRM niet automatisch volgt dat beide stukken uit de debatten moeten worden geweerd en verwijst ze in dit verband naar de Antigoon-rechtspraak. Op basis van de principes uit de Antigoon-rechtspraak kan het verkregen bewijs toch worden aangewend indien de naleving van de betrokken vormvoorwaarden niet is voorgeschreven op straffe van nietigheid, de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs niet heeft aangetast en het gebruik van het bewijs niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
Wat de betrouwbaarheid van de stukken betreft, oordeelde de arbeidsrechtbank dat deze wel werd aangetast, omdat niet duidelijk was of de volledige gesprekken werden uitgeschreven en omdat de opnames zelf niet werden neergelegd. Aangezien de werkgever de inhoud van de stukken niet betwistte en er overigens zelf herhaaldelijk naar verwees, oordeelde de arbeidsrechtbank dat er in die omstandigheden toch rekening kon worden gehouden met deze stukken.
Uitgelokt en gemanipuleerd?
De rechtbank voegt eraan toe dat omzichtigheid vereist is bij het beoordelen van de bewijswaarde van de stukken, omdat het gaat om stukken die opgenomen gesprekken weergeven, zonder een volledige weergave te zijn en zonder dat de opnames zelf voorliggen. Bovendien wist de werkneemster dat zij de gesprekken opnam en zou gebruiken, wat minstens een risico inhoudt dat zij de gesprekken bewust heeft gestuurd om voor haar standpunten gunstige uitspraken te kunnen noteren.
Arbeidsrechtbank van Antwerpen, afdeling Antwerpen, 17 december 2015, AR 14/7668/A
Auteur: Charlotte De Munter (Claeys & Engels)