Bijna de helft van de stijging is te wijten aan een reglementaire wijziging. Sinds 1 januari 2013 is de minimumleeftijd waarop werklozen beschikbaar moeten zijn op de arbeidsmarkt opgetrokken van 58 tot 60 jaar.
Het aantal werklozen steeg vooral in Vlaanderen. In vergelijking met het derde kwartaal van 2012 is het aantal werklozen gestegen met 7,1 procent. In Wallonië steeg het aantal werklozen met 1,9 procent, in Brussel met 0,2 procent.
Het aantal werkloze jongeren steeg met 3,3 procent. In het vorige kwartaal was er nog sprake van een stijging van 8 procent in vergelijking met het tweede kwartaal van 2012. Het aantal werklozen met bedrijfstoeslag (vroeger bruggepensioneerden) daalde met 3,6 procent.
Voor het eerst sinds 2011 is het aantal tijdelijke werklozen gedaald. In vergelijking met het derde trimester van 2012, bedraagt de daling 9 procent in fysieke eenheden en 12,4 procent in budgettaire eenheden (+/- voltijds equivalenten). Zowel het aantal dagen economische werkloosheid (-9 procent), als het aantal dagen werkloosheid voor slecht weer (-46 procent) daalden.
De tijdelijke werkloosheid bij bedienden is daarentegen gestegen, maar ze raakt slechts een veel beperkter aantal werknemers (gemiddeld 2179 bedienden per maand in fysieke eenheden).
Het aantal werknemers in loopbaanonderbreking of tijdskrediet is opnieuw gedaald, respectievelijk met 4,1 procent en 2 procent. Deze daling is deels te verklaren door de strengere toelatingsvoorwaarden die stapsgewijs werden ingevoerd in 2012: hogere criteria op het vlak van anciënniteit en loopbaan en een kortere toegelaten duur. Vooral het aantal volledige en halftijdse onderbrekingen daalden.
Het aantal werknemers die ouderschapsverlof of verlof voor medische bijstand nemen (wat geen deel uitmaakte van de verstrengde reglementering), is daarentegen gestegen met respectievelijk 7,4 procent en 16,6 procent. In totaal zorgt dit voor een stabilisering in vergelijking met het derde trimester van 2012 voor het geheel aan vormen van loopbaanonderbreking.