Professor Willy Geysen (KU Leuven, TEW) vindt dat er een objectieve rechtvaardiging is om te komen tot aanvullend wetgevend werk en tot een strenge reglementering van het roken. Alleen al omwille van het ongemak en de gezondheidsrisico’s. Maar hij ziet hiervoor ook een subjectieve grond. “Werkgevers kijken gunstig aan tegen een rookverbod, omwille van onderhoud, brandrisico, productiviteit, ziekte, bedrijfsimago en ook driekwart van de rokers en niet-rokers zijn hiervoor gewonnen. Er is dus een maatschappelijk draagvlak. Alle wetten voorzien al in strafsancties, al zijn deze niet altijd afdoende en is de pakkans erg gering. Vaak is de opgelegde boete kleiner dan de noodzakelijke investeringen.
Een algemeen rookverbod invoeren kan momenteel alleen via het arbeidsreglement. De rol van de preventieadviseur is hier adviserend, dus nog vrij beperkt. Via het gezondheidstoezicht kan nu alleen maar gezorgd worden voor informatie en preventie en de nadruk gelegd worden op rookstop-programma’s. Kortom, hier is duidelijk aanvullend wetgevend werk nodig en men moet de bewustwordingsprogramma’s blijven opdrijven. Het wetsvoorstel Bourgeois (22 oktober 2003) dat niet-rokers het recht op een rookvrije werkruimte wil verzekeren verdient ondersteuning. We hinken ook Nederland achterna, waar vanaf 1 januari 2004 een wet hieromtrent in voege treedt.”
Personeelsdirecteur Joris De Wortelaer van ING-België (14.000 werknemers) zette in zijn bedrijf een rookbeleid op de sporen gezet, maar heeft niet meteen behoefte aan bijkomende wetgeving. Voor hem is de juridische invalshoek zonneklaar. “Aan de wettelijke verplichting kleeft een strafrechtelijke dimensie”, stelt hij. “De preventieadviseur kan zich niet veroorloven dat zijn hoogste directie ooit strafrechtelijk aansprakelijk zou worden gesteld voor het negeren van deze problematiek. (…) Uit de discussies hierover met onze werknemers, onze syndicale afgevaardigden en onze preventieadviseurs kwam als constante gewoon naar voren dat roken schadelijk is. Punt. Van zodra er overheidsteksten zijn die dit duidelijk ondersteunen, moet die discussie niet meer opnieuw binnen de bedrijfsmuren worden gevoerd. De welzijnswetgeving is hierover duidelijk. Hieruit kan men afleiden dat de werkgever instructies moet geven en de werknemer die heeft na te leven en actief moet bijdragen aan het opbouwen van een welzijnsbeleid. In ons arbeidsreglement wordt dan ook verwezen naar de bepaling in de welzijnswet. Die zegt dat medewerkers hun eigen veiligheid en deze van hun collega’s in acht moeten nemen, hiervoor alle nodige maatregelen moeten treffen door zich te schikken naar de richtlijnen terzake en dat bij niet naleving van de instructies sancties mogelijk zijn. Het preventiecomité heeft hierbij een adviesbevoegdheid. Het moet alle middelen opsporen en actief bijdragen tot de bevordering van het welzijn.”
In HR Square nr. 10 (december 2003) gaan we uitgebreid in op de juridische en vooral op de praktische aspecten van een rookbeleid in de onderneming. Hebt u een rokende of niet-rokende mening en wilt u die ventileren? Eén adres: [email protected].